181113 D-toets grammatica en leesvaardigheid

Vandaag
Bespreken grammatica
D-toets leesvaardigheid/Nieuwsbegrip
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
Bespreken grammatica
D-toets leesvaardigheid/Nieuwsbegrip

Slide 1 - Tekstslide

D-toets grammatica
Opdracht A: werkwoorden
Aanpak: kies eerst de PV (getal, verandering van tijd, zin vragend maken).
Wat blijft er over? Kies VD of INF.  Let op: max. 1 PV of VD per zin!

De infinitief is de vorm die niet vervoegd is naar persoon (dat is namelijk de persoonsvorm) of tijd (voltooid deelwoord). Voor de infinitief kan je altijd "om te" zeggen: om te lopen, om te fietsen, om te dansen, etc. Als je een werkwoord wilt opzoeken in het woordenboek, gebruik je deze vorm. Hij wordt dan ook wel de woordenboekvorm genoemd.

Slide 2 - Tekstslide

D-toets grammatica: opdr. B
Aanpak: Maak een puzzel van je zin. Wat hoort bij elkaar?
  • Zin 1: 'dol zijn op' is een uitdrukking. dol = bijwoord en staat apart.
  • Zin 2: 'niet'  staat altijd apart tussen strepen (blz. 20).
  • De woorden voor de PV vormen altijd 1 zinsdeel.

Slide 3 - Tekstslide

D-toets grammatica: opdr. C
Aanpak: 
  • Kies eerst de PV (getal, verandering van tijd, zin vragend maken). Let op: het eerste ww in de gebiedende wijs = PV (blz. 12)
  • Kies het onderwerp (OW): wie of wat PV?
Onderdeel van het ww. gezegde (blz. 11 en 12):
  • te + infinitief
  • aan het + infinitief
  • als een werkwoord wordt gescheiden in de persoonsvorm.


Slide 4 - Tekstslide

D-toets grammatica: opdr. D
  • Concreet zelfstandig naamwoorden gaan over iets tastbaars.
  • Abstracte zelfstandige naamwoorden gaan over iets ontastbaars.

Slide 5 - Tekstslide

D-toets grammatica: opdr. E
blw: bepaald lidwoord - de, het
olw: onbepaald lidwoord - een
zn: zelfstandig naamwoord (enkelvoud/meervoud, verkleinwoord, je kunt er een lidwoord voor zetten). Infinitieven kunnen ook een zn zijn: je kunt er 'het' voor zetten.
eig: eigennamen - namen van mensen, steden, landen.

Slide 6 - Tekstslide

D-toets grammatica: opdr. E
vz: voorzetsel - alle woorden die je bij 'de kasten' of 'het feest' kan zetten (blz. 8)
Als 'te' voor een ZN of een INF staat, is het een voorzetsel.
Als een woord lijkt op een VZ, maar een deel is van het WW noemen we het een BW (wij bellen hem op).
WW: werkwoord - dus niet benoemen als PV, VD en INF.
BN: 

Slide 7 - Tekstslide

D-toets grammatica: opdr. F
Het is droog = geen bepaald lidwoord, maar een onpersoonlijk voornaamwoord! Het regent, het onweert, het vriest.

Slide 8 - Tekstslide

Nieuwsbegrip
De toets test jouw leesvaardigheid: kun je een tekst begrijpen?
4 teksten met meerkeuzevragen

Voorbereiding:
Je kunt hier niet zo goed voor leren. Het gaat erom dat je de tekst én de vragen goed leest! Het cijfer laat zien in hoeverre je  een tekst goed begrepen hebt.



Slide 9 - Tekstslide

Heel veel succes!!

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide