Oefenen met signaalwoorden

Signaalwoorden
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Algemene informatie
Gemaakt door Corine
Schooljaar 2020-2021. aangepast 2021-2022
Voor Gt-lessen online Spelling en Grammatica
lesdoel: signaalwoorden herkennen en gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Zinnen en alinea's:
Signaalwoorden geven verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's
Tekstverbanden zijn:
opsomming
tegenstelling
conclusie
reden

Een tekst die goed is opgebouwd heeft altijd logische verbanden tussen de verschillende zinnen en alinea’s.

Slide 3 - Tekstslide

Welke signaalwoorden ken je al?

Slide 4 - Open vraag

Lesdoel "samenhang"
Je herkent signaalwoorden en welk verband ze aangeven in de tekst.
Je kunt ook zelf signaalwoorden gebruiken in je tekst.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Opsomming: achter elkaar opnoemen
allereerst, vervolgens, daarna, ten eerste/tweede/derde.

Allereerst hebben jullie  vandaag Nederlands les, vervolgens gaat Herman jullie lastig vallen en tenslotte zien jullie ons allebei.



Slide 7 - Tekstslide

Tegenstelling

maar, echter, hoewel, toch

Ik houd wel van winterweer maar ik zit toch liever bij de kachel. In tegenstelling tot Noah die het heerlijk vindt om in de kou te zijn

Slide 8 - Tekstslide

Welke signaalwoorden?
1. Pieter moest gaan lopen, omdat hij een lekke band kreeg.

2. Elsa had zich verslapen, maar was nog net op tijd voor haar examen.

Slide 9 - Tekstslide

Opsomming

Tegenstelling

Toelichting/voorbeeld

Doel-middel

Oorzaak-gevolg



Ten eerste, vervolgens, en, ook

Maar, echter, toch

Bijvoorbeeld, zoals

Daarvoor, zodat, om....te

Doordat, waardoor

Slide 10 - Tekstslide

Nu eerst signaalwoorden herkennen.
Welk verband geeft het woord in hoofdletters?

Slide 11 - Tekstslide

Ik ben vandaag iets later thuis, WANT ik ga eerst nog even boodschappen doen.
A
Samenvatting
B
oorzaak
C
Doel-middel
D
Reden/argument

Slide 12 - Quizvraag

Ik voer dit onderzoek uit ZODAT ik kan bewijzen dat dit plan moet worden uitgevoerd.
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Doel-middel

Slide 13 - Quizvraag

VANWEGE het lawinegevaar konden we niet gaan skiën.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Samenvatting

Slide 14 - Quizvraag


Hij ging op tijd van huis vanmorgen. TOCH miste hij de trein.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 15 - Quizvraag

AL MET AL zie ik maar één mogelijkheid: stoppen met roken!
A
Conclusie
B
Toelichting
C
Samenvatting
D
Opsomming

Slide 16 - Quizvraag

Het Rode Kruis zoekt dringend vrijwilligers OM aan de groeiende hulpvraag TE kunnen voldoen.

A
Oorzaak-gevolg
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Doel-middel

Slide 17 - Quizvraag

Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glas drinken EN een pizza. Hier is sprake van een
A
Tegenstelling
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming
D
Toelichting

Slide 18 - Quizvraag

Nu  signaalwoorden kiezen/schrijven.

Slide 19 - Tekstslide

Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op ..……
malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
zodat
C
als gevolg van
D
echter

Slide 20 - Quizvraag

Ik wil graag een nieuwe fiets kopen, .....
dit kan niet want ik heb geen geld.
A
daardoor
B
dus
C
maar
D
want

Slide 21 - Quizvraag

We zijn nog geen achttien jaar, ...…
we mogen nog geen alcohol kopen.
A
tenzij
B
dus
C
zodat
D
want

Slide 22 - Quizvraag

.....Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tenzij
B
Hoewel
C
Omdat
D
Zodat

Slide 23 - Quizvraag

Maak één lange zin van de volgende zinnen. Voeg er zelf een signaalwoord aan toe. De betekenis en woordvolgorde moeten kloppen.

Ik ben ziek. Ik kom niet naar school.

Slide 24 - Open vraag

Maak één lange zin van de volgende zinnen. Voeg er zelf een signaalwoord aan toe. De betekenis moet kloppen. Let ook op of de zinsvolgorde nog klopt.

Ik ga koffie zetten. Ik ga koffie drinken. Ik ga afwassen.

Slide 25 - Open vraag

Typ zoveel mogelijk signaalwoorden

Slide 26 - Woordweb

Typ een zin met een opsomming. Gebruik een passend signaalwoord

Slide 27 - Open vraag

Typ een zin met een tegenstelling. Gebruik een passend signaalwoord.

Slide 28 - Open vraag

lesdoelen bereikt? 
Je kunt verbanden en signaalwoorden benoemen.
Je kunt deze verbanden en signaalwoorden in veelvoorkomende tekstsoorten aanwijzen en de functie ervan benoemen.
Je kunt zelf signaalwoorden gebruiken.

Slide 29 - Tekstslide

Was deze les nuttig voor jou?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll