Lezen blok 1 tot en met

Lezen blok 1 tot en met 3
Herhaling voor de toets.

Toetsstof: lezen blok 1 tot en met 5.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen blok 1 tot en met 3
Herhaling voor de toets.

Toetsstof: lezen blok 1 tot en met 5.

Slide 1 - Tekstslide

We beginnen met de tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen! 
Vul in wat je nog weet.

Slide 2 - Tekstslide

TEKSTDOELEN/TEKSTSOORTEN/ TEKSTVORMEN

Slide 3 - Woordweb

De verschillen
- Tekstdoel: wat de schrijver wil bereiken met zijn tekst.
- Tekstsoort: om welk type tekst het gaat.
- Tekstvorm: hoe de tekst eruit ziet.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met een 'publiek'?
A
Voor wie de tekst bedoeld is.
B
Voor wie de tekst niet bedoeld is.
C
Voor wie het lezen van de tekst verplicht is.

Slide 6 - Quizvraag

Publiek
Het publiek geeft aan voor wie de tekst bedoeld is. De tekst moet interessant zijn voor deze groep mensen.
- Breed publiek: de tekst is voor veel mensen interessant.
- Het publiek kan ook een kleine, specifiek groep zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Een tekst is als volgt opgebouwd:

Slide 8 - Open vraag

Tekstopbouw:
1. De tekst begint altijd met een inleiding. De schrijver wekt interesse.
2. Dan volgt het middenstuk/de kern: hierin wordt het onderwerp uitgewerkt.
3. De tekst eindigt met een slot, waarin de tekst afgesloten wordt.

Slide 9 - Tekstslide

Geeft aan waar de tekst over gaat
Onderwerp
Hoofdgedachte
Een zin
Maximaal vijf woorden
Mag nooit een vraag zijn
Geeft aan wat er over het onderwerp gezegd wordt
Kan verdeeld worden in deelonder-werpen

Slide 10 - Sleepvraag

Het onderwerp
Het onderwerp geeft in een woord/een paar woorden (max.5) aan waar de tekst over gaat.
Het kan verdeeld worden in deelonderwerpen per alinea, waarin iets gezegd wordt over het onderwerp.

Slide 11 - Tekstslide

De hoofdgedachte
Geeft in een zin aan wat er in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
Dit mag nooit een vraagzin zijn. 
De kernzinnen helpen je hierbij!

Slide 12 - Tekstslide

Kernzinnen
De kernzin: de zin met de belangrijkste informatie per alinea.
Deze kan aan het begin van de alinea staan, maar ook aan het einde.

Slide 13 - Tekstslide

Mogelijke plekken:
1. de eerste zin van de alinea;
2. de tweede zin van de alinea;
3. in het midden van de alinea (komt niet vaak voor);
4. aan het eind van de alinea.
--> Soms heeft een alinea geen kernzin!

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een hoofdzaak en een bijzaak?

Slide 15 - Open vraag

De verschillen:
Hoofdzaken: de belangrijkste zaken (informatie) in een tekst (kernzinnen).
Bijzaken: uitleg, toelichting of voorbeelden bij de hoofdzaken. 

Slide 16 - Tekstslide

Het laatste onderdeel: de instructie.
Welk tekstdoel hoort bij deze tekstvorm?
A
informeren
B
amuseren
C
uitleg geven
D
overtuigen

Slide 17 - Quizvraag

De instructie (handleiding)
In een instructie wordt stap voor stap uitgelegd hoe iets in elkaar zit. 
  • Korte en duidelijke zinnen.
  • Zinnen beginnen met een werkwoord.
  • Soms staat er een lijstje met benodigdheden bij.
  • Vaak zijn de verschillende stappen met cijfers aangegeven.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Dat was het! Vind je dat je alles al goed begrijpt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll