Grammatik Kapitel 2

Zwakke werkwoorden OTT 
stam op -d/-t of sisklank
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Zwakke werkwoorden OTT 
stam op -d/-t of sisklank

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel 
Aan het eind van de les kun je het zwakke werkwoord in de tegenwoordige tijd (ott) vervoegen...
 ...zowel de regelmatige vormen
 ...als de werkwoorden met een -d of -t
 ...als de werkwoorden met een sisklank



Slide 2 - Tekstslide

Weet je nog?
Een ZWAK werkwoord wordt in de tegenwoordige tijd (OTT) zo vervoegd:    STAM + [uitgang]

       ich      sag -e              wir     sag -en
       du       sag -st             ihr     sag -t
   er/sie/es sag -t           sie/Sie  sag -en

Slide 3 - Tekstslide

Als de STAM van een ZWAK werkwoord echter op een -d of een -t eindigt moeten we de uitgang soms aanpassen, anders is het woord niet meer uit te spreken.

Kijk maar eens naar de volgende werkwoorden:

       wart-en,    end-en,    arbeit-en,    red-en

Slide 4 - Tekstslide

sag | en
red | en
     ich
sag -e
     ich
red -e
     du
sag -st
     du
red -est
er/sie/es
sag -t
er/sie/es
red -et
     wir
sag -en
    wir
red -en
     ihr
sag -t
    ihr
red -et
   sie/Sie
sag -en
 sie/Sie
red -en
Vergelijk de volgende zwakke ww maar eens:

Slide 5 - Tekstslide

Ook als de STAM van een ZWAK werkwoord op een sisklank (s, ss, ß, z, x) eindigt moeten we de uitgang soms aanpassen, anders is het woord niet meer uit te spreken.

Het gaat dan om werkwoorden zoals:

     reis-en,    pass-en,    reiß-en,    setz-en,   box-en

Slide 6 - Tekstslide

sag | en
reis | en
     ich
sag -e
     ich
reis -e
     du
sag -st
     du
reis -t
er/sie/es
sag -t
er/sie/es
reis -t
     wir
sag -en
    wir
reis -en
     ihr
sag -t
    ihr
reis -t
   sie/Sie
sag -en
 sie/Sie
reis -en
Vergelijk ook de volgende zwakke ww maar eens:

Slide 7 - Tekstslide

DUS
ZWAKKE ww. in de OTT krijgen achter de stam de uitgangen:  -e  -st  -t  -en  -t  -en
MAAR
* als de STAM op -d of -t eindigt komt er bij 
       du, er/sie/es en ihr een extra -e- bij:
                      -e  -est  -et  -en  -et  -en
* als de STAM op een sisklank (s, ss, ß, z, x) eindigt
       valt bij du de -s weg:
                      -e  -t  -t  -en  -t  -en

Slide 8 - Tekstslide

Alles begrepen?  


Dan gaan we oefenen:

Slide 9 - Tekstslide

mieten

ihr ...
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 10 - Quizvraag

kaufen

du ...
A
kaufet
B
kauft
C
kaufest
D
kaufst

Slide 11 - Quizvraag

sitzen

du ...
A
sitzest
B
sitzt
C
sitzst
D
sitzen

Slide 12 - Quizvraag

reden

ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 13 - Quizvraag

gehen

sie ...
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehst

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf de juiste vorm op:

Mein Bruder (spielen) …….. mit dem Ball.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:

Er (kaufen) ........... einen Skihelm.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:

Isa (retten) ……. eine Katze aus dem Wasser.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:

Warum (hassen) ……. du warmes Wetter?

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:

Herr Walther, (kennen) ……. Sie meine Freundin?

Slide 19 - Open vraag

Lesdoel bereikt?
Kun je het zwakke werkwoord nu in de tegenwoordige tijd (ott) vervoegen...
 ...zowel de regelmatige vormen
 ...als de werkwoorden met een -d of -t
 ...als de werkwoorden met een sisklank



Slide 20 - Tekstslide

Kun je de zwakke werkwoorden nu in de tegenwoordige tijd (ott) goed vervoegen?

JA, voor 100%
JA, voor 75%
MWAH, voor 50%
NEE, voor 25%
NEE, voor 0%

Slide 21 - Poll

Lesdoel 
Aan het eind van dit stukje kun je het zwakke werkwoord in het voltooid deelwoord zetten ...
 ...zowel de regelmatige vormen
 ...als de werkwoorden met een -d of -t




Slide 22 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD zwakke werkwoorden
  • voltooid deelwoord-> ge + stam + t   +  (vorm van haben, sein)
  • gewohnt
  • gespielt
  • eindigt altijd op -t

Slide 23 - Tekstslide

wohnen 
stam = wohn

Ich habe gewohnt
Er hat gespielt

Slide 24 - Tekstslide

werkwoorden op een -d of -t
Let op:
Hier krijg je een extra 'e'
dus:  ge + stam + et

arbeiten = ge arbeit et
reden = ge red et

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm op:

Mein Bruder hat mit dem Ball (spielen) …….. .

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:

Er hat einen Skihelm (kaufen) ............

Slide 27 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:

Ich habe auf einem Brief (antworten) ..... .

Slide 28 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:

Isa hat eine Katze aus dem Wasser (retten) ……. .

Slide 29 - Open vraag

Lesdoel bereikt?
Kun je het zwakke werkwoord nu in het voltooid deelwoord vervoegen...
 ...zowel de regelmatige vormen
 ...als de werkwoorden met een -d of -t




Slide 30 - Tekstslide

Kun je de zwakke werkwoorden nu in het voltooid deelwoord goed vervoegen?

JA, voor 100%
JA, voor 75%
MWAH, voor 50%
NEE, voor 25%
NEE, voor 0%

Slide 31 - Poll

Lesdoel 
Aan het eind van dit stukje kun je bepalen of je voor woorden der (m) / die (v) / das (o) / die (mv) zet.




Slide 32 - Tekstslide


der

die
das
vrouwelijke dieren
mannelijke dieren
mannelijke personen
vrouwelijke personen
mannelijke beroepen (zonder -in)
vrouwelijke beroepen (met -in)
dingen eindigend op -e
woorden eindigend op -ung, -heit, -keit, -schaft
het-woorden in het Nederlands. 
meervoud
Maanden
Dagen

Seizoenen

Slide 33 - Sleepvraag

Opa
A
der
B
die
C
das

Slide 34 - Quizvraag

Straße
A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quizvraag

Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 36 - Quizvraag

Brüder
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quizvraag

Feuer
A
der
B
die
C
das

Slide 38 - Quizvraag

Freund
A
der
B
die
C
das

Slide 39 - Quizvraag

Übung
A
der
B
die
C
das

Slide 40 - Quizvraag

Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 41 - Quizvraag

Montag
A
der
B
die
C
das

Slide 42 - Quizvraag

Enkel
A
der
B
die
C
das

Slide 43 - Quizvraag

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 44 - Quizvraag

Schwester
A
der
B
die
C
das

Slide 45 - Quizvraag

Jahr
A
der
B
die
C
das

Slide 46 - Quizvraag

Adresse
A
der
B
die
C
das

Slide 47 - Quizvraag

Folge
A
der
B
die
C
das

Slide 48 - Quizvraag

Haustier
A
der
B
die
C
das

Slide 49 - Quizvraag

Fröhlichkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 50 - Quizvraag

Winter
A
der
B
die
C
das

Slide 51 - Quizvraag

Mannschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 52 - Quizvraag

Lesdoel bereikt?
Kun je bepalen of je voor woorden der (m) / die (v) / das (o) / die (mv) moet zetten?




Slide 53 - Tekstslide

Kun je bepalen of je voor woorden der (m) / die (v) / das (o) / die (mv) moet zetten?

JA, voor 100%
JA, voor 75%
MWAH, voor 50%
NEE, voor 25%
NEE, voor 0%

Slide 54 - Poll