Afronding

Even opfrissen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Even opfrissen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

benoem de complicaties van diabetes op korte termijn

Slide 2 - Woordweb

Hypoglykemie en hyperglykemie 
benoem de complicaties van diabetes op lange termijn

Slide 3 - Woordweb

Hart en vaatziekten, nefropathie, retinopathie, neuropathie, diabetische voet
Mw Janssen(65 jaar) heeft diabetes type 2. Ze is op controle geweest. haar HBAC1 geeft aan dat haar gemiddelde bloedsuikerwaarde 23 mmol was, dus ze stapt per direct over op het 2 x dgs injecteren van een mengsel middellangwerkende insuline. Als verpleegkundige ga je haar hierin begeleiden.
Ze heeft vragen over: wanneer moet ik spuiten en waarom voor de maaltijd en wat moet ik doen wanneer ik een hypo heb. Welk advies geeft u mij tav controleren van de bloedsuiker?

timer
10:00

Slide 4 - Open vraag

Insuline is een eiwit. Het wordt via subcutane injecties of een insulinepomp toegediend. Insuline kan nooit via de mond worden ingenomen, omdat het maagsap het direct afbreekt. Er bestaan verschillende soorten insuline. De werkingsduur bepaalt de soort. Een aantal soorten insuline is:
ultrakortwerkende insuline;
kortwerkende insuline;
mengsels van kort- en middellangwerkende insuline;
middellangwerkende insuline;
mengsels van middellang- en langwerkende insuline;
langwerkende insuline.
De meest natuurlijke situatie is vier keer per dag injecteren voor elke maaltijd, zodat er geen vaste tijdstippen meer zijn voor maaltijden, opstaan en injecteren. De zorgvrager met diabetes kan daardoor een leven leiden als ieder ander, met feestjes, uitslapen, vakantie, enzovoort. Snelwerkende insuline kan vlak voor het eten worden toegediend. Voor de nacht wordt een langwerkende insuline gegeven om in de basisbehoefte te voorzien. Door de gebruiksvriendelijke insulinepen is het eenvoudiger geworden om meerdere injecties per dag toe te dienen.


Hyperglycemie
Hypoglycemie
Veel
plassen
bleekheid
Beven
Dorst
honger
Wisselend humeur
slaperigheid
Moeheid
Slecht zien
Hoofdpijn
zweten
droge mond ( tong)

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opname van insuline in bloed
De snelste opname van insuline vindt plaats vanuit de buik. De minst snelle opname gaat via het bovenbeen. Een snelle opname betekent dat de insulinewerking eerder begint, maar wel minder lang duurt. 
Om te zorgen dat de insulinedosis en voeding in balans blijven met de opname van de insuline in het bloed, is het van belang om steeds op dezelfde tijd in hetzelfde lichaamsdeel te spuiten. Bijvoorbeeld elke ochtend in de buik en elke avond in het bovenbeen. Daarnaast is het van belang om te roteren, steeds minstens een centimeter naast een vorige plek spuiten, om harde plekken te voorkomen. Deze verharde plekken zijn verdikkingen in het onderhuidse vet op plekken waar veel gespoten wordt. Bij het spuiten in verharde plekken bereikt de insuline de bloedvaatjes moeilijker, wat de glucoseregulatie ongunstig beïnvloedt.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de oorzaken van hypoglykemie bij iemand met diabetes? Noem er twee

Slide 7 - Open vraag

- te veel insuline ingespoten of opgenomen, waardoor te veel glucose uit het bloed is gehaald;

op verkeerde tijden insuline ingespoten;

niet of niet tijdig eten na het spuiten van insuline. Door onvoldoende te eten is het glucosegehalte in het bloed al laag, terwijl er wel voldoende insuline is gespoten;

braken, waardoor de voedselopname onvoldoende kan zijn;

meer lichamelijke inspanning dan gebruikelijk, waardoor de cellen meer glucose opnemen;

alcoholgebruik, dit kan de glucosewaarde in het bloed snel verlagen;

verschillende in- en uitwendige factoren die invloed hebben op de insulinebehoefte, zoals infecties, operaties, stress, veranderingen in de voeding en wijzigingen in de levensgewoonten.
 

Noem twee verpleegkundige interventies bij iemand met een hypoglykemie

Slide 8 - Open vraag

laat de zorgvrager rustig gaan zitten;
meet de bloedglucose;
zorg ervoor dat de zorgvrager glucose (suikers) binnenkrijgt, in welke vorm dan ook, bijvoorbeeld 6-7 tabletten druivensuiker (Dextro), groot glas frisdrank (geen light!), 200 milliliter sinaasappelsap, of 4-6 suikerklontjes in bijvoorbeeld koffie of thee.
Na ongeveer twintig minuten moet je de bloedglucosewaarde opnieuw meten. Als deze nog onder de 4 mmol/l is moet je de hypo-opvang herhalen. Na het innemen van suiker is het verstandig om iets te eten wat minder snel wordt opgenomen, bijvoorbeeld een boterham of de maaltijd die de zorgvrager toch al zou nemen. 
Beschrijf twee verpleegkundige interventies bij iemand met chronische pijn

Slide 9 - Open vraag

1. Inventariseer de ervaring van de patiënt met pijn
2. Verminder of elimineer factoren die de pijn verhogen.

signaleren, observeren en beoordelen van pijn;

farmacologische en niet-farmacologische pijnbestrijding toepassen;
geven van advies, voorlichting, informatie en instructie aan de zorgvrager;
communicatie met de zorgvrager over de pijnklachten;
coördinatie van zorg met andere disciplines die bij de zorg voor de zorgvrager betrokken zijn.
Noem twee verschillen tussen delier en dementie

Slide 10 - Open vraag

1. Dementie: ontstaat sluipend (maanden tot jaren)
Delier: ontstaat acuut (uren tot dagen)
2. Dementie: niet omkeerbaar (niet reversibel)
Delier: omkeerbaar (reversibel)

Wat is hospitalisatie?

Slide 11 - Open vraag

Onder hospitalisatie verstaan we het optreden van veranderingen in het gedrag(die al dan niet gewenst zijn)ten gevolge van een opname en een langdurig verblif in een (te)huis.
Noem drie verschijnselen van hospitalisatie

Slide 12 - Open vraag

Afname van interesse
Afname van initiatief
Afhankelijk onderdanig gedrag
Apathie
Afname van belangstelling voor uiterlijk
Verdwijnen persoonlijke gewoonten
Verlies individualiteit, geforceerde hulpbehoevendheid
Vervlakking, weinig sociale contacten
Absurde aandacht voor details
Afstomping, niet meer zelf nadenken
Veranderingen worden afgewezen


Noem twee niet - medicamenteuze interventies bij pijn

Slide 13 - Open vraag

Ontspanningstechnieken
Afleiding
Bevorderen van comfort en rust
Massage
Warmte en koude
Complementaire methoden
Wat is een verschil tussen een herseninfarct en een hersenbloeding?

Slide 14 - Open vraag

Een infarct is een blokkade in een bloedvat in de hersenen, waardoor er zuurstof tekort ontstaat en dus schade ontstaat. Bij een bloeding stroomt er bloed uit een bloedvat in de hersenen, wat druk creëert en dus schade veroorzaakt.
Wat is een CVA?

Slide 15 - Open vraag

CVA staat voor "Cerebro Vasculair Accident" en is een verzamelnaam voor een herseninfarct, een hersenbloeding en een TIA.
Wat is een delier?

Slide 16 - Open vraag

Delier is acute verwardheid., verandering van bewustzijn.
De ernst van de verwardheid, kan de ene moment erger zijn dan het andere moment.
De oorzaak van een delier is een ontregeling in het lichaam.
De verschijnselen lijken op dementie maar de oorzaak is anders, dementie ontstaat nooit acuut.
Bij oudere komt een delier regelmatig voor.
Het risico op een delier is groter bij mensen die ouder zijn dan 70 jaar.
Al eerder een delier doorgemaakt hebben.
Een cognitieve stoornis hebben bv na een CVA of dementie.
Gebruik maken van alcohol en verdovende middelen.

Wat zijn symptomen van een delier?

Slide 17 - Open vraag

-Geheugenstoornissen.
--Desoriëntatie.
-Waarnemingsstoornissen
-Denkstoornissen.
-Verstoord slaap patroon
-Verstoorde motoriek, zoals plukken van kleding, deken, plukken in de lucht.
-Stemmingsstoornissen.

Noem twee interventies van de verpleegkundige zijn bij een delier:

Slide 18 - Open vraag

-Dos bijhouden. (Delirium schaal)
-Zorg voor rust.
-(Indien mogelijk) Zorg voor een vertrouwde omgeving voor de client.
Op een revalidatie afdeling kan je denken aan, herkenning punten voor de client.
Denk aan foto’s op het nachtkastje, of op de vensterbank, van de persoon van wie de client houd.
-Urine strippen om een UWI uit te sluiten.
-Probeer de client de begrijpen, als de client dingen ziet die er niet zijn.
Zeg niet dat het niet waar is, maar leg rustig uit wat je zelf ziet en er van denkt.
-Praat in korte, niet ingewikkelde zinnen. Stel korte, simpele vragen.
-Vocht/ Voeding lijst bijhouden.

Kies een foto of plaatje uit wat voor jou past bij de les.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies