1. Leerlingen kunnen een grondboring zetten en aan de hand hiervan diverse metingen verrichten.
2. Leerlingen kunnen een landschap beschrijven aan de hand van een vragenlijst en leerlingen kunnen landgebruiksvormen intekenen in een kaart.
3. Leerlingen kunnen een relatie leggen tussen de grondsoort en het landgebruik.
4. Leerlingen kunnen de verschillen tussen een zandlandschap en rivierlandschap beschrijven.