3A Bronnen - bruikbaarheid / betrouwbaarheid / representativiteit (historische vaardigheden)

Historische vaardigheden
1. Chronologie en kenmerkende aspecten
2. Causaliteit
3. Werken met bronnen 
4  Continuïteit en verandering
5. Standplaatsgebondenheid
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Historische vaardigheden
1. Chronologie en kenmerkende aspecten
2. Causaliteit
3. Werken met bronnen 
4  Continuïteit en verandering
5. Standplaatsgebondenheid

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat kan jij doen om nepnieuws tegen te gaan?

Slide 4 - Woordweb

Lesdoelen
Aan het eind van deze les kan jij:
  • Rekening houden met de betrouwbaarheid van informatie 
  • Betrouwbaarheid = de informatie is feitelijk en controleerbaar

Slide 5 - Tekstslide

Bronnen
Om erachter te komen wat waar is in de geschiedenis maakt een historicus gebruik van bronnen.

Er zijn geschreven en ongeschreven bronnen.
Geschreven bronnen zijn bijvoorbeeld: dagboeken, brieven, boeken.

Ongeschreven bronnen zijn bijvoorbeeld: tekeningen, wapens, kleding.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer is een bron betrouwbaar?
  1.  Wanneer is de bron gemaakt?
    - Is de bron vrij snel gemaakt na de gebeurtenis, of veel later?
    - Een ooggetuige die iets 50 jaar later opschrijft kan dingen zijn vergeten
    - Maar iemand uit latere tijden heeft ook voordelen (zie 2)
  2. Hoe is de maker aan diens informatie gekomen?
    - Hoe directer de informatie (ooggetuige), hoe beter, maar
    - Iemand uit latere tijden heeft toegang tot meer informatie (van ooggetuigen)
  3. Wat is de bedoeling van de maker?
    - Belangrijkste en lastigste vraag!
    - Wil iemand feiten weergeven (meer betrouwbaar) of overtuigen (minder betrouwbaar)

Slide 9 - Tekstslide

Veelgemaakte fouten (1) 
Het is heel lang geleden gebeurd, dus je weet het niet zeker’ 

  • Ook al is iets heel lang geleden gebeurd, dat betekent nog niet dat de bron onbetrouwbaar is. Als datgene wat in de bron verteld wordt overeenkomt met jouw kennis over de periode of bevestigd wordt door andere bronnen uit de periode, dan heb je geen reden op te twijfelen aan de betrouwbaarheid.

Slide 10 - Tekstslide

Veelgemaakte fouten (2)
‘De maker kan iets veranderd hebben’ 

  • Of de maker een beetje van de werkelijkheid verdraaid heeft, weten historici nooit zeker. Maar dat hoeft nog geen reden te zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid. Want als datgene wat in de bron verteld wordt overeenkomt met jouw kennis over de periode of bevestigd wordt door andere bronnen uit de periode, dan heb je geen reden op te twijfelen aan de betrouwbaarheid.

Slide 11 - Tekstslide

Veelgemaakte fouten (3)
‘De bron komt uit die tijd, dus het moet betrouwbaar zijn’ 

  • Hier wordt ervan uitgegaan dat personen uit het verleden nooit logen of informatie verdraaiden zodat het hen beter uitkwam. Dit toets je weer door datgene wat in de bron verteld wordt te vergelijken datgene wat bekend is over het verleden. Komt de informatie in de bron overeen met die kennis? Dan heb je geen reden op te twijfelen aan de betrouwbaarheid.

Slide 12 - Tekstslide

Veelgemaakte fouten 
‘Er staat geen maker bij de bron, dus de bron is niet betrouwbaar’ 

  • Als de maker van de bron onbekend is, dan hoeft dat nog niet te zeggen dat de bron onbetrouwbaar is. Klopt de informatie van de bron met de informatie die bekend is over jouw onderwerp? Dan geeft de bron waarschijnlijk een betrouwbaar beeld.

Slide 13 - Tekstslide

Veelgemaakte fouten 
‘Je moet de bron vergelijken met andere bronnen, dan is het pas betrouwbaar’ 

  • Ook deze redenatie is fout. Als je een bron op betrouwbaarheid beoordeelt, dan beoordeel je de kwaliteit / juistheid van de informatie uit de bron (bijv. is het eenzijdig of wordt de informatie bewust verdraaid). Anders kan je dit argument geven voor elke bron. Beoordeel de bron dus op wat het is en niet op wat het niet is!

Slide 14 - Tekstslide

(on)betrouwbare bronnen uit de tijd van Caesar
bron: Reisverslag in een dagboek van een schepeling - 50 v.Chr. 
'Wij hebben het drie maanden en twintig dagen zonder enige vorm van vers voedsel moeten stellen. We aten brood waar de wormen in krioelden die zich aan het brood tegoed hadden gedaan. Het brood stonk sterk naar de urine van ratten. We dronken geel water, dat al dagenlang bedorven was. We hebben ook ossenhuiden die we aan boord hadden, opgegeten. Ratten gingen voor anderhalve denarii per stuk van de hand. Het ergste van alle ongelukken was het volgende: het tandvlees zwol zodanig, dat men niets meer kon eten en daardoor stierf... ik werd echter, Jupiter zij dank, niet ziek.'

Slide 15 - Tekstslide

Is de auteur ooggetuige van de gebeurtenis?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Heeft de auteur een reden om te overdrijven (mooier of slechter maken) over de gebeurtenis?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Leefde de auteur in dezelfde tijd als dat de bron geschreven is?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Staan er vooral meningen of feiten in?
A
Meningen
B
Feiten

Slide 19 - Quizvraag

Het reisverslag is wel/niet betrouwbaar, omdat...

Slide 20 - Open vraag

Speech opgeschreven door Magnus Pompeius (tegenstander van Caesar), op 7 januari, 49 v.Chr. 
Magnus Pompeius in zijn speech tegenover de Senaat. 

Caesar is de grootste dreiging die onze Republiek ooit heeft gekend. Niet alleen heeft deze schurk de bevelen van de Senaat genegeerd, ook trekt hij met zijn legers de heilige rivier de Rubicon over, een ongeëvenaarde schurkendaad. Ik heb bericht gekregen dat Caesar onderweg is naar Rome om zichzelf tot alleenheerser uit te roepen. Hij heeft steden geplunderd, in brand gestoken en de edele mannen van de adel afgeslacht. Ongetwijfeld komt hij hier hetzelfde doen. Tenzij jullie mij uitroepen tot dictator, zullen Rome en de Republiek, zonder twijfel, verloren zijn. 
Nog dezelfde dag werd Pompeius door de Senaat uitgeroepen tot dictator in strijd tegen Caesar. 

Slide 21 - Tekstslide

Is de auteur ooggetuige van de gebeurtenis?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Heeft de auteur een reden om te overdrijven (mooier of slechter maken) over de gebeurtenis?
A
ja, want hij wil de macht krijgen om tegen Caesar te vechten, een politieke tegenstander.
B
nee, hij baseert zich op betrouwbare bronnen en weet dus waar hij over spreekt.

Slide 23 - Quizvraag

Leefde de auteur in dezelfde tijd als dat de bron geschreven is?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

De speech van Pompeius over Caesar is wel/niet betrouwbaar, omdat ...

Slide 25 - Open vraag

Jezus aan het kruis. 1870. Geschilderd door Carl Heinrich Bloch. 

Slide 26 - Tekstslide

Het schilderij komt uit de tijd van Christus.
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Het schilderij is gebaseerd op feiten of meningen
A
feiten
B
meningen
C
beide

Slide 28 - Quizvraag

De auteur heeft een reden om de gebeurtenis mooier te ,maken dan dat het was
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

Het schilderij is wel/ niet betrouwbaar, omdat..

Slide 30 - Open vraag

Conclusie: wanneer is een bron betrouwbaar?

  • wanneer is de bron gemaakt? hoe minder tijd tussen de gebeurtenis en het maken van de bron, hoe betrouwbaarder
  • hoe is de maker aan zijn informatie gekomen? hoe minder tussenschakels, hoe betrouwbaarder
  • welke bedoeling heeft de maker van de bron? hoe minder persoonlijk en partijdig, hoe betrouwbaarder

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag! 
  1. Wil je meer oefenen? Maak de volgende vragen:
    Blz. 8 Opdr 5              Blz. 27 Opdr 31
    Blz. 11 Opdr 8             Blz. 30 Opdr 20
    Blz. 24 Opdr 4B
    Blz. 26 Opdr 30
  2. Heb je de vaardigheid onder de knie? Maak oefentoetsvragen tijdvak 1(blz. 17-19) of tijdvak 2(blz. 34-37)

Slide 32 - Tekstslide

Betrouwbare bron
Je kunt geloven wat er staat
Feiten

Onbetrouwbare bron
Je kunt niet geloven wat er staat.
     Meningen

Slide 33 - Tekstslide