Theorie grammatica hoofdstuk 1
1 / 19
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Benoem hoofdzin:
Deze meneer beweert dat een blaffende hond niet bijt.
Deze meneer beweert dat een blaffende hond niet bijt.
A
Deze meneer beweert
B
(dat) een blaffende hond niet bijt.
Slide 4 - Quizvraag
Benoem de hoofdzin:
A
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
Dit is één hoofdzin.
B
Dit is een hoofdzin en een hoofdzin.
C
Dit is een bijzin en een hoofdzin.
D
Dit is een hoofdzin en een bijzin.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de hoofdzin(hz) en de bijzin (bz)?
Hij mag altijd eerst, tenzij hij voetbaltraining heeft.
Hij mag altijd eerst, tenzij hij voetbaltraining heeft.
A
hz: Hij mag altijd eerst.
bz: tenzij hij voetbaltraining heeft.
B
hz: tenzij hij voetbaltraining heeft.
bz: Hij mag altijd eerst.
C
hz: hij mag
bz: altijd eerst tenzij
D
hz: altijd eerst tenzij
bz: hij mag
Slide 8 - Quizvraag
Toen ze genoeg getraind had, liep ze de marathon.
Wat is de bijzin?
Wat is de bijzin?
A
Toen ze genoeg getraind had.
B
liep ze de marathon
Slide 9 - Quizvraag
Hoe benoem je de vorige bijzin?
Slide 10 - Open vraag
Ze vond dat ze een goede tijd had neergezet.
Wat is de bijzin?
Wat is de bijzin?
A
Ze vond
B
Ze vond dat
C
dat ze een goede tijd had neergezet.
Slide 11 - Quizvraag
Hoe benoem je de vorige bijzin?
Slide 12 - Open vraag
Maak zelf een samengestelde zin die bestaat uit een hoofdzin en een bijzin.
Slide 13 - Open vraag
Maak zelf een samengestelde zin die bestaat uit 2 hoofdzinnen.
Slide 14 - Open vraag
Lees de volgende zin. Het gedeelte tussen haakjes is een:
Als je dat nog een keer zegt, ( word ik boos ).
Als je dat nog een keer zegt, ( word ik boos ).
A
Hoofdzin
B
Bijzin
Slide 15 - Quizvraag
1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin;
zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin;
zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.
Slide 16 - Quizvraag
2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]
2b [ik was een uur te laat thuis.]
A
Zin 2a en 2b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 2a en 2b zijn beide bijzinnen.
C
Zin 2a is een hoofdzin;
zin 2b een bijzin.
D
Zin 2a is een bijzin;
zin 2b een hoofdzin.
