*Je kent de volgorde bij het redekundig ontleden. (7 stappen)
*Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
*Je kent het begrip enkelvoudige en samengestelde zin en herkent ze.
*Je kent het begrip hoofd- en bijzin en herkent ze.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Doelen:
*Je kent de volgorde bij het redekundig ontleden. (7 stappen)
*Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
*Je kent het begrip enkelvoudige en samengestelde zin en herkent ze.
*Je kent het begrip hoofd- en bijzin en herkent ze.
Slide 1 - Tekstslide
Doelen
*Je kent het begrip onderschikking en nevenschikking en kunt het herkennen in een zin.
*Je kunt twee soorten bijzinnen benoemen:
-lijdendvoorwerpszin
-bijwoordelijke bijzin.
Slide 2 - Tekstslide
Inhoud:
Maak opdracht:
5
8
9
10
12
13: toets maken
Herhaling nodig?: Extra grammatica
Slide 3 - Tekstslide
Volgorde bij het ontleden
Onderstreep de pv.
Bepaal of de zin enkelvoudig of samengesteld is.
Benoem hoofdzin en bijzin
Zet zinsdeelstrepen
Zoek het gezegde: nw of ww
Zoek het onderwerp
Zoek het lijdend voorwerp
Zoek het meewerkend voorwerp
Benoem de bijwoordelijke bepaling.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Hoofdzin en bijzin.
Hoofdzin:
Pv en ow naast elkaar
Pv staat vooraan
Bijzin:
Pv en ow niet naast elkaar
Pv staat achteraan.
Slide 6 - Tekstslide
Nevenschikking/onderschikking
Nevenschikking:
2 (of meer) hoofdzinnen naast elkaar
Onderschikking:
1 hoofdzin en een bijzin.
Slide 7 - Tekstslide
Benoemen van de bijzin:
1. Benoem de pv’s: enkelvoudig of samengesteld?
*Enkelvoudig? Ontleed de zin. *Samengesteld? Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin? 2. Vervang de bijzin door 1 woord. Je zin is nu enkelvoudig. 3. Hoe benoem je het woord waardoor je de bijzin hebt vervangen?
Slide 8 - Tekstslide
vervolg benoemen van bijzin.g
4. Benoem je het woord als lvw? Dan is de bijzin een lvw zin.
5. Benoem je het woord als een bwb? Dan is het een bwbijzin.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
Dit is één hoofdzin.
B
Dit is een hoofdzin en een hoofdzin.
C
Dit is een bijzin en een hoofdzin.
D
Dit is een hoofdzin en een bijzin.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de hoofdzin(hz) en de bijzin (bz)?
Hij mag altijd eerst, tenzij hij voetbaltraining heeft.
A
hz: Hij mag altijd eerst.
bz: tenzij hij voetbaltraining heeft.
B
hz: tenzij hij voetbaltraining heeft.
bz: Hij mag altijd eerst.
C
hz: hij mag
bz: altijd eerst tenzij
D
hz: altijd eerst tenzij
bz: hij mag
Slide 12 - Quizvraag
Toen ze genoeg getraind had, liep ze de marathon. Wat is de bijzin?
A
Toen ze genoeg getraind had.
B
liep ze de marathon
Slide 13 - Quizvraag
Hoe benoem je de vorige bijzin?
Slide 14 - Open vraag
Ze vond dat ze een goede tijd had neergezet. Wat is de bijzin?
A
Ze vond
B
Ze vond dat
C
dat ze een goede tijd had neergezet.
Slide 15 - Quizvraag
Hoe benoem je de vorige bijzin?
Slide 16 - Open vraag
Maak zelf een samengestelde zin die bestaat uit een hoofdzin en een bijzin.
Slide 17 - Open vraag
Maak zelf een samengestelde zin die bestaat uit 2 hoofdzinnen.
Slide 18 - Open vraag
Lees de volgende zin. Het gedeelte tussen haakjes is een:
Als je dat nog een keer zegt, ( word ik boos ).
A
Hoofdzin
B
Bijzin
Slide 19 - Quizvraag
1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin;
zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin;
zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.
Slide 20 - Quizvraag
2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want 2b [ik was een uur te laat thuis.]