H2 - P2 - les 9 - Lezen H5 - 5,3

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom
- Lezen
- H5 - Online leven - 5.3 - Informatie verzamelen + ordenen en hier een tekst over schrijven.
Of
- 4.2 - spelling

Doel:
- Je kunt hoofd- en bijzaken aangeven in een tekst
- Met hoofdzaken kun je een samenvatting schrijven
- Je formuleert een eigen mening over een onderwerp
- Je schrijft een hoogwaardige uiteenzetting waarin een onderwerp van meerdere kanten belicht wordt. 

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Dagopening

Slide 3 - Tekstslide

Stillezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 5 - Online leven

Slide 5 - Tekstslide

Hoe heb je deze tekst geschreven? Waar moet je op letten en wat zou je kunnen veranderen?

Niet in learnbeat (di 14.00u)
- Binyamin
- Thijs
- Nina
- Thije
- Ridwaan
- Thomas
- Justin
- Benjamin
- Sudenaz

 Wissel je teksten uit en geeft aan de hand van 1C feedback op de tekst van je buurman of buurvrouw. 
5.2 terugblik

Slide 6 - Tekstslide

Theorie + doelen 5.3 
Je kunt:
- je eigen mening onderbouwen met argumenten;
- informatie ordenen en de gegeven informatie analyseren;
- signaalwoorden van voorbeeld en middel-doel herkennen en gebruiken; 
- de manier van inleiden en afsluiten in een tekst herkennen en gebruiken;
- een tekst schrijven met behulp van een schrijfplan en daarbij informatie uit verschillende teksten samenvoegen.

Wanneer werken we hieraan?
- vandaag en morgen
Hoofdstuk 5 - Online leven

Slide 7 - Tekstslide

De belangrijkste zaken in een tekst zijn hoofdzaken.

Minder belangrijke dingen zijn bijzaken. Dat kunnen uitleg, voorbeelden of een toelichting zijn.

Waar vind je hoofdzaken?
- In de kernzin van een alinea/stukje tekst. Dus vaak aan het begin of aan het einde van een alinea. 


5.3 - Hoofd- en bijzaken

Slide 8 - Tekstslide

De belangrijkste zaken in een tekst zijn hoofdzaken.

Minder belangrijke dingen zijn bijzaken. Dat kunnen uitleg, voorbeelden of een toelichting zijn.

Waar vind je hoofdzaken?
- In de kernzin van een alinea/stukje tekst. Dus vaak aan het begin of aan het einde van een alinea. 


Als je alle hoofdzaken bij elkaar zet, krijg je een samenvatting.
Hier moet je zelf nog wel even aan sleutelen om een lopende tekst te krijgen.


5.3 - Hoofd- en bijzaken

Slide 9 - Tekstslide

Maak: 
5.3 B afmaken (online) / 5.3 vraag 12 en 13 (boek)
5.3 C opdracht 1 / vraag 14 in je boek 

Wanneer:
Nu, over 25 minuten verder met informatieverwerking

Wat is het doel van deze opdrachten:
Vergelijk de informatie uit de verschillende teksten met elkaar. 
- Verandert je mening?
- Krijg je nieuwe inzichten?
- Zijn de teksten eigenlijk wel met elkaar te vergelijken?







5.3 - Aan de slag

Slide 10 - Tekstslide

Je schrijft twee inhoudelijke alinea's over de vervanging van offline contact met online contact. 

Hoe: 
1. Geef eerst voor jezelf antwoord op de vraag: Is online contact een vervanging van fysiek contact. Gebruik hiervoor de informatie uit de tekst en het fragment dat je net gezien hebt. 

2. Bedenk wat je in de twee alinea's gaat zeggen. Je benoemt de volgende dingen per alinea in het schema van vraag 15 (boek)/ : 5.3 - C - 2
a. Deelonderwerp 
b. Kernzin (hoofdzaak)
c. Toelichting/ voorbeeld  (bijzaken)
Voeg dit samen tot een alinea. 
5.3 - Informatie samenvoegen

Slide 11 - Tekstslide

4.2 Spelling 

Slide 12 - Tekstslide

4.2 Spelling - Persoonsvorm juist schrijven

Slide 13 - Tekstslide

4.2 Spelling - Persoonsvorm juist schrijven

Slide 14 - Tekstslide

4.2 Spelling - Persoonsvorm juist schrijven

Slide 15 - Tekstslide


Schrijf alle werkwoorden op uit de tekst

Slide 16 - Open vraag

Zet de werkwoorden in de juiste categorie
Persoonsvorm
Hele werkwoord
Voltooid deelwoord
1. is
2. uitgerukt
3. zat
4. hadden
5. gebeld
6. klommen
7. richtten
8. was
9. kunnen
10.  lachen

Slide 17 - Sleepvraag

Persoonsvorm (pv)
Deze vorm zit in elke zin. Het werkwoord verandert mee als je de zin in een ander tijd of een andere hoeveelheid zet (start van zinsontleding).

Infinitief (inf = hele werkwoord)
Is altijd een tweede (of derde, vierde etc. werkwoord). Het hele werkwoord

Voltooid deelwoord (VD)
De vorm van een werkwoord waarbij altijd een vorm van hebben, zijn of worden bijstaat. Vaak met ge- be- of ver-. 
4.2 Spelling - werkwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)
Deze vorm zit in elke zin. Het werkwoord verandert mee als je de zin in een ander tijd of een andere hoeveelheid zet (start van zinsontleding). Staat in een meedelende zin altijd op de tweede plek

Infinitief (inf = hele werkwoord)
Is altijd een tweede (of derde, vierde etc. werkwoord). Het hele werkwoord

Voltooid deelwoord (VD)
De vorm van een werkwoord waarbij altijd een vorm van hebben, zijn of worden bijstaat. Vaak met ge- be- of ver-. 
4.2 Spelling - werkwoorden

Slide 19 - Tekstslide


Maak drie zinnen met het werkwoord lopen:
zin 1: lopen is de persoonsvorm
zin 2: lopen is het infinitief (hele werkwoord)
zin 3: lopen is het voltooid deelwoord

Slide 20 - Open vraag

Maak: 
4.1  a (boek)








4.1 - Aan de slag

Slide 21 - Tekstslide