Verleden tijd to be to have

Welcome Everyone!
Hopelijk houden jullie het nog vol! 
Voor deze week staat opdracht 13 t/m 23 op de planning plus een eindopdracht over de vormen van to be & to have

Daar gaat deze les verder over. Neem de tijd!
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welcome Everyone!
Hopelijk houden jullie het nog vol! 
Voor deze week staat opdracht 13 t/m 23 op de planning plus een eindopdracht over de vormen van to be & to have

Daar gaat deze les verder over. Neem de tijd!

Slide 1 - Tekstslide

Wat hebben jullie
de laatste les gedaan?

Slide 2 - Woordweb

Doel van de les:
  • Aan het einde van de les weet je wat de verleden tijd vormen van to be en to have zijn.
  • Aan het einde van de les weet je wanneer een zin tegenwoordige tijd is of  verleden tijd.

Slide 3 - Tekstslide

Lees eerst de theorie
Ga naar library en lees het gele blok bij opdracht 20 van file 4
Je hoeft eerst nog niet de opdracht erbij te maken

Slide 4 - Tekstslide

I am walking right now
Tegenwoordige of Verleden Tijd?

Slide 5 - Open vraag

I was walking yesterday
Tegenwoordige of Verleden Tijd?

Slide 6 - Open vraag

To be en to have
Het werkwoord hebben en zijn kan je in het Engels in de verleden tijd zetten. Je kan aan een zin zien dat het verleden of tegenwoordige tijd is aan bepaalde woordjes zoals: 
tegenwoordige tijd: right now, at the moment, today, as we speak
verleden tijd: yesterday, last week, last summer

Slide 7 - Tekstslide

To be tegenwoordige tijd
I am
He is  
She is
It is
We are
They are
You are    
To be verleden tijd
I was
He was
She was
It was
We were
They were
You were

Slide 8 - Tekstslide

To have tegenwoordige tijd
I have
He has  
She has
It has
We have
They have
You have    
To have verleden tijd
I had
He had
She had
It had
We had
They had
You had

Slide 9 - Tekstslide

To be of to have??
Als je in een opdracht moet kiezen tussen de twee, vraag je dan het volgende af:
Gaat het in deze zin over dat iemand iets is (to be) of dat iemand iets heeft? (to have).

Slide 10 - Tekstslide

I ... a big fan of FC Liverpool when I was younger.
A
was
B
were
C
have
D
had

Slide 11 - Quizvraag

Huiswerk:
  • Ga aan de slag met de opdrachten in Library
  • Deze les staat 21 t/m 25 op de planning
  • De vormen van to be en to have komen in de eindopdracht terug

Slide 12 - Tekstslide