Spelling klas 2

2A1
3.4 Spelling

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

2A1
3.4 Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Nakijken opdracht 29
Een paar foute zinnen van opdracht 29a verschijnen op de volgende dia.

Schrijf jouw antwoord hier op bij de juiste zin of kruis je goede antwoord aan.

Slide 2 - Tekstslide

Zin 1. dit jaar hebben we nieuwe leraren voor aardrijkskunde engels en geschiedenis

Slide 3 - Open vraag

Zin 2. Welk antwoord is juist?
A
We krijgen Frans van mevrouw J. Van Gennip.
B
We krijgen frans van Mevrouw J. van Gennip.
C
we krijgen Frans van mevrouw j. van Gennip.
D
We krijgen Frans van mevrouw J. van Gennip.

Slide 4 - Quizvraag

Zin 3. bij geschiedenis werken we met het boek 'het verleden komt tot leven'

Slide 5 - Open vraag

Zin 4. Welk antwoord is juist?
A
'Vind jij Duits een moeilijk vak?' vraagt Francine aan esra?
B
'Vind jij Duits een moeilijk vak?', vraagt Francine aan Esra.
C
'Vind jij Duits een moeilijk vak'?, vraagt Francine aan Esra.
D
'Vind jij Duits een moeilijk vak?, vraagt Francine aan Esra.

Slide 6 - Quizvraag

Zin 5. nog niet antwoordt esra maar mijn broer zegt dat het nog lastig gaat worden aan het eind van het jaar

Slide 7 - Open vraag

Opdracht 29b
Hieronder zinnen 1,3 en 5.

Slide 8 - Tekstslide

Zin 1. De jongerenafdeling van de sp heeft vragen aan de minister.
A
De Jongerenafdeling van de SP heeft vragen aan de minister.
B
De jongerenafdeling van de Sp heeft vragen aan de minister.
C
De jongerenafdeling van de SP heeft vragen aan de minister.
D
De jongerenafdeling van de SP heeft vragen aan de Minister.

Slide 9 - Quizvraag

Zin 3. 'Waarom mogen leerlingen niet sms'en in de klas?' vragen de jonge sp'ers zich af.
A
Met hoofdletters: SP'ers
B
Met hoofdletters: Sms'en
C
Met hoofdletters: SMS'en en SP'ers
D
Met hoofdletters: Sp'ers

Slide 10 - Quizvraag

Zin 5. Leerlingen moeten kunnen printen op school, en wifi moet overal beschikbaar zijn, zo vinden jonge sp'ers.
A
Met hoofdletters: WiFi en SP'ers
B
Met hoofdletters: SP'ers
C
Met hoofdletters: Wifi en SP'ers
D
Met hoofdletters: WIFI en SP'ers

Slide 11 - Quizvraag

HB 4.2 Hoofdletters 



Kerstman met een hoofdletter?
Kerstvakantie?
Kerstviering?
Kerstmis?

Slide 12 - Tekstslide

Namen van goden of heilige personen en zaken krijgen een hoofdletter.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Afkortingen van politieke partijen en instellingen krijgen een hoofdletter, beroepen ook.
A
Waar
B
Niet waar
C
Waar, behalve beroepen.
D
Waar, behalve politieke partijen en instellingen.

Slide 14 - Quizvraag

Soortnamen krijgen een hoofdletter.
A
Ja.
B
Nee, alleen merknamen.

Slide 15 - Quizvraag

Aanhalingstekens en trema's
Aanhalingstekens gebruik je als je het woord in een andere betekenis gebruikt.
Bijv.  Nou, de koffie hier is erg 'vers' hoor!

In de video hierna heeft de man er niet veel van begrepen.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Een trema gebruik je om een woord beter leesbaar te maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Voorbeelden van woorden met trema's:

Slide 19 - Open vraag

Meervouden
Ligt de klemtoon van woorden die eindigen op -ie NIET op de      -ie, dan krijgen deze woorden in het meervoud
een -n en een trema.
Bijv. kolonie
Klemtoon: ko-lo-nie -> niet op -ie en dus in het mv. koloniën

Slide 20 - Tekstslide

Hoe schrijf je mijn naam?

Slide 21 - Woordweb

Woorden die eindigen op -ee krijgen -ën in het meervoud.
A
Ja, bijvoorbeeld logee. Dit wordt logeeën.
B
Ja, bijvoorbeeld idee. Dit wordt ideeën.
C
Nee, zij krijgen alleen een -n.
D
Nee, zij krijgen alleen een trema.

Slide 22 - Quizvraag

Meervouden met -ieën
Als de klemtoon van een woord dat eindigt op -ie, valt op de deze -ie: in het mv. eindigt het woord dan op -ieën.
Bijvoorbeeld the-o-rie -> theorieën
mo-nar- chie -> monarchieën

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het meervoud van dommerik?

Slide 24 - Open vraag

Dom-me-rik(en)
Omdat het woord eindigt op -ik en de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt, krijgt dit woord alleen -en in het mv. De medeklinker wordt dus niet verdubbeld.

Dit geldt ook voor woorden die eindigen op -es en -it
Vb. lui-wa-mmes -> luiwammesen
kie-vit -> kieviten

Slide 25 - Tekstslide

Klemtoon wél op -ik, -es of -it
Als de klemtoon wel valt op woorden die eindigen op bovenstaande lettergrepen, krijgen niet alleen -en, maar ook een dubbele medeklinker, bijv. -sen of -ten
Voorbeeld. Prin-ses -> prinsessen

Alle andere woorden krijgen 'gewoon' een verdubbeling van de medeklinker: cur-sus - cursussen, no-ta-ris - notarissen

Slide 26 - Tekstslide

Afbreekregels zijn regels die worden afgebroken om zo een alinea aan te duiden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Afbreekregels
Aan het eind van de regel een woord afbreken.
Op de grens van twee lettergrepen worden woorden afgebroken: oordop-pen opla-der, tele-foon.

Uitzondering: Eén klinker laat je niet allen
Niet: a-linea of e-ven
Maar: ali-nea of even

Slide 28 - Tekstslide

Terugkoppeling
Meerkeuzetoets

Slide 29 - Tekstslide

1. Meervoud monnik
A
Monnikken
B
Monniken
C
Moniken
D
Monikken

Slide 30 - Quizvraag

2. Mevrouw B. Ter Steege
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quizvraag

3. De politieke partij, de Partij Van De Vrijheid
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quizvraag

4. Zuid-Holland
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

5. We vieren sinterklaas.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

6. Veel Christenen geloven in de Bijbel.
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quizvraag

7. Dit blikje Coca-cola is erg verfrissend.
A
Goed
B
Fout

Slide 36 - Quizvraag

8. Mijn vader is Dierenarts.
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quizvraag

9. Monniken zijn trouw aan het klooster, dat gaat hun hele leven non-stop door.
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quizvraag

10. Correcte afbreking van 'olympisch' is o-lympisch
A
Goed
B
Fout

Slide 39 - Quizvraag

11. Correcte afbreking van 'frikandel' is fri-kandel.
A
Goed
B
Fout

Slide 40 - Quizvraag

12. Meervoud van hagedis
A
Hagedisen
B
Hagedissen

Slide 41 - Quizvraag

13. Meervoud van bacterie.
A
Bacteriën
B
Bacterieën

Slide 42 - Quizvraag

14. Meervoud van melodie.
A
Melodieën
B
Melodiën

Slide 43 - Quizvraag

Aan de slag!
Pak je lesboek van en maak opdrachten 30 t/m 33.
Deze staan op pagina's 121-122.

Slide 44 - Tekstslide