Pres/q/N

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Goals of the week.
I can recognize the Present simple(+/-/?).
I can make present Simple(+/-/?).

Slide 2 - Tekstslide

Present Simple
In het Nederlands vertalen we dat naar tegenwoordige tijd.
Ontkenningen maak je met don't/doesn't of je zet 'not' achter am/is/are/can
Vragen maak je met do/does of je zet am/is/are/can vooraan de zin

Slide 3 - Tekstslide

I, you, we, they, you
She, he , it
Does
Do
don't
doesn't

Slide 4 - Sleepvraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

... I know enough for the test?
A
Do
B
Does

Slide 7 - Quizvraag

... you even lift?
A
Do
B
Does

Slide 8 - Quizvraag

.... Adam like apples?
A
Do
B
Does

Slide 9 - Quizvraag

... Kate and William live in Buckingham Palace?
A
Do
B
Does

Slide 10 - Quizvraag

... the cat have a name?
A
Do
B
Does

Slide 11 - Quizvraag

Complete this question:
.... he .... enough?(to sleep)

Slide 12 - Open vraag

.... they ..... that house? (to own)

Slide 13 - Open vraag

Complete this question:
.... the earth .... around the sun ?(to move)

Slide 14 - Open vraag

Maak van deze zin een vraag.
She understands English very well

Slide 15 - Open vraag

Maak van deze zin een vraag.
Messi trains every day.

Slide 16 - Open vraag

Maak van deze zin een vraag.
The hamster eats nuts.

Slide 17 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
Jeff and Steve earn a lot of money.

Slide 18 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
He tries very hard.

Slide 19 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
I am happy.

Slide 20 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
He can walk the dog.

Slide 21 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
She walks to school.

Slide 22 - Open vraag

Which sentence is the present simple?
(+ positive/affirmative)
A
I am 16 years old.
B
I was 16 years old.

Slide 23 - Quizvraag

Which sentence is the present simple?
(- negative/negation)
A
I am not liking cats.
B
I don't like cats.

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide