In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
BS 3.3
Monohybride Kruisingen
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Terug kijken vorige les
Theorie Monohybride kruisingen
Oefenen kruisingen
Leerdoelen
Je kan een monohybride kruising en een kruisingsschema opstellen.
Je kan bij een kruising de eigenschappen van de ouders en nakomelingen afleiden.
Slide 2 - Tekstslide
Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu
Slide 3 - Quizvraag
- Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? - En hetzelfde genotype?
A
Ja - Ja
B
Ja - Nee
C
Nee - Ja
D
Nee - Nee
Slide 4 - Quizvraag
Een paardenfokker wil weten of de homozygoot of heterozygoot is voor deze eigenschap. Met wat voor merries moet hij deze hengst kruisen om hier achter te komen? Zwart is dominant, wit (schimmel) is recessief.
A
Homozygoot dominant
B
Homozygoot recessief
C
Heterozygoot
Slide 5 - Quizvraag
Een halflangharige cavia heeft een intermediair fenotype. Halflangharige cavia's worden geboren door een kruising tussen een normaalharige cavia en ene langharige cavia. Twee halflangharige cavia's paren met elkaar.
Hoe groot is de kans dat een nakomeling van dit paar halflangharig is?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 6 - Quizvraag
Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
D
Nog nooit van die woorden gehoord
Slide 7 - Quizvraag
Manx-katten: Bij Manx katten: mm: met staart, Mm: staartloos, MM: niet geboren Een kat met en een kat zonder staart worden gekruist. Bereken het % katten dat zonder staart wordt geboren.
Slide 8 - Open vraag
Monohybride Kruising
Overerving van 1 eigenschap
1 eigenschap = 1 genenpaar
Slide 9 - Tekstslide
Johan Mendel
Wetten van overerving van eigenschappen ontdekt en geformuleerd in 1866
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Genetica §3.3 'monohybride kruisingen'
Na deze les:
Weet je hoe je een monohybride kruising opstelt
Kan je voorspellingen doen over het genotype en fenotype van nageslacht uit een kruising
Volgende les:
Gaan we deze kennis toepassen op stambomen
Slide 12 - Tekstslide
'monohybride kruisingen'
Een enkele eigenschap, (vb. vachtkleur)
Slide 13 - Tekstslide
Herhaling...
Slide 14 - Tekstslide
Herhaling...
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
'monohybride kruisingen'
Hoe pak je dit aan?
Betekenis van de allelen
Genotype van ouders
Kruisingtabel opstellen
Het gen voor vachtkleur erft dominant over. Twee (heterozygote) bruine labradors paren, wat is de kans op blonde puppies?
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
'monohybride kruisingen'
Hoe pak je dit aan?
Betekenis van de allelen
Genotype van ouders
Kruisingtabel opstellen
Verhouding tussen genotypen noteren
Verhouding tussen fenotypen noteren
Het gen voor vachtkleur erft dominant over. Twee (heterozygote) bruine labradors paren, wat is de kans op blonde puppies?
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Stappenplan Genetica
Hoe pak je dit aan?
Betekenis van de allelen
Genotype van ouders
Kruisingtabel opstellen
Verhouding tussen genotypen noteren
Verhouding tussen fenotypen noteren
Het gen voor vachtkleur erft dominant over. Twee (heterozygote) bruine labradors paren, wat is de kans op blonde puppies?
Slide 22 - Tekstslide
Huiswerk
Maken BS 3.3
de opdrachten 21 t/m 39
Slide 23 - Tekstslide
In een bepaalde populatie fruitvliegen hebben alle individuen het genotype rr voor een bepaalde eigenschap. Als gevolg van een erfelijke verandering tijdens de vorming van een zaadcel ontstaat een individu Z met genotype Rr.
Hoe wordt het proces van erfelijke verandering genoemd waardoor het genotype Rr van individu Z kon ontstaan?
A
Modificatie
B
Monohybride aanpassing
C
Selectie
D
Mutatie
Slide 24 - Quizvraag
Individu Z (Rr) krijgt een groot aantal nakomelingen in de eerste en volgende generaties. Individuen met genotype Rr of RR hebben tweemaal zoveel kans de leeftijd te bereiken waarop ze tot voortplanting kunnen komen als individuen met genotype rr.
Welk deel van de eerste generatie nakomelingen van individu Z heeft een vergrote kans op voortplanting?
A
1/2
B
3/4
C
1/4
D
0
Slide 25 - Quizvraag
Aan een pijlkruidplant kunnen 3 bladtypen voorkomen: - onder water 'lintvormig', - drijvend op het wateroppervlak 'ovaal' - en boven water 'pijlvormig'.
Hoe wordt de ontwikkeling van een blad bij het pijlkruid bepaald?
A
willekeurig
B
milieufactoren
C
erfelijke factoren
D
zowel erfelijke als milieufactoren
Slide 26 - Quizvraag
opdrachten bespreken
30) Zaden van een erwtenplant zijn groen of geel. Uit een groen zaad en uit een geel zaad ontkiemen erwtenplanten. Deze erwtenplanten worden met elkaar gekruist. Er ontstaan 204 groene zaden en 187 gele zaden.
A - wat is de verhouding van fenotypen bij de F1?
B - Welke genotypen hebben de ouderplanten?
C - Kun je uit deze gegevens afleiden welk allel dominant is: dat voor groene zaden of dat voor gele zaden?
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
één regel bij autosomale kruisingen!
Slide 29 - Tekstslide
https:
Slide 30 - Link
Oefenen met stambomen
Werkblad stambomen
Opdracht 39
Slide 31 - Tekstslide
opdr 39 (lethaal gen)
a - kans thalassemie?
b - waarom meestal sterfte?
c - kans op gezond zusje/broertje?
Slide 32 - Tekstslide
Monohybride kruising
Een plant met grote bladeren wordt gekruist met een plant met kleine bladeren. Alle nakomelingen blijken kleine bladeren te hebben.
Wat is dominant en wat zijn de genotypen van de ouders?
A
Grote bladeren
AA x aa
B
Grote bladeren
Aa x aa
C
Kleine bladeren
AA x aa
D
Kleine bladeren
Aa x aa
Slide 33 - Quizvraag
Deze twee ouders krijgen een kind. Het kind heeft blond haar. Blond haar is recessief. Wat is het genotype van de ouders?
A
bb x bb
B
Bb x Bb
C
BB x bb
D
Bb x bb
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de verhouding in het fenotype in de F1?
A
1:3
B
1:2:1
C
1:1
D
3:2
Slide 35 - Quizvraag
Een homozygoot dominante bruine hengst en een grijze merrie krijgen een bruine veulen.
Wat kan het genotype zijn van deze veulen?
A
aa of Aa
B
Aa of AA
C
Aa
D
aa
Slide 36 - Quizvraag
Slide 37 - Tekstslide
Wie zijn oom en tante van familielid 9?
A
3 en 4
B
10 en 11
C
6 en 7
Slide 38 - Quizvraag
Hoeveel generaties zijn afgebeeld in deze stamboom?
A
1
B
3
C
2
D
4
Slide 39 - Quizvraag
Hoeveel kinderen hebben persoon 1 en 2
A
1
B
4
C
2
D
3
Slide 40 - Quizvraag
Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje
Slide 41 - Quizvraag
Afbeelding van een karyogram: - Is dit DNA van een mens? - Is dit DNA van een man of van een vrouw?