Trede 8 - Leerdoel 1 - Woordvolgorde

Aujourd'hui
  • Presentatie bespreken
  • Herhaling:
- werkwoorden
- vocabulaire (feest)dagen
  • Trede 8:
- woordvolgorde
- schrijven over een feestdag
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
  • Presentatie bespreken
  • Herhaling:
- werkwoorden
- vocabulaire (feest)dagen
  • Trede 8:
- woordvolgorde
- schrijven over een feestdag

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes
avoir / être / aller / faire
werkwoorden op -er

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal de werkwoorden
  1. jij bent
  2. zij hebben
  3. ik ga
  4. hij woont (habiter)
  5. u doet / maakt
  6. ik heb
  7. wij zijn
  8. zij geeft (donner)

Slide 3 - Tekstslide

Vertaal de werkwoorden
  1. jij bent
  2. zij hebben
  3. ik ga
  4. hij woont (habiter)
  5. u doet / maakt
  6. ik heb
  7. wij zijn
  8. zij geeft (donner)

Antwoorden:
  1. tu es
  2. ils / elles ont
  3. je vais
  4. il habite
  5. vous faites
  6. j'ai
  7. nous sommes / on est
  8. elle donne

Slide 4 - Tekstslide

Les nombres

Slide 5 - Tekstslide

Franse feestdagen
Vorige keer heb je een feestdagenkalender gemaakt.
Wat was er op 6 januari?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

vrijdag
A
jeudi
B
mardi
C
dimanche
D
vendredi

Slide 8 - Quizvraag

dinsdag

Slide 9 - Open vraag

woensdag

Slide 10 - Open vraag

januari

Slide 11 - Open vraag

maart
A
march
B
marte
C
Mardi
D
mars

Slide 12 - Quizvraag

décembre

Slide 13 - Open vraag

juillet
A
juli
B
juni
C
augustus
D
december

Slide 14 - Quizvraag

L'automne
L'été
L'hiver
Le printemps

Slide 15 - Sleepvraag

L'ordre de la phrase
Hoe maak je een zin in het Frans?

Slide 16 - Tekstslide

L'ordre de la phrase
NL: Mijn moeder    heeft    een mooi boek.     
FR: Ma mère    a    un beau livre.

NL: Mijn vader    kijkt    een film.    
FR: Mon père    regarde    un film.    
               
NL: Mijn moeder     heeft    een appel    gegeten.
FR: Ma mère     a mangé    une pomme.    

Slide 17 - Tekstslide

L'ordre de la phrase
In het Frans gebruik je altijd deze vaste zinsvolgorde: 

Onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp

Voorbeeld: Ik ben een docent.
Exemple: Je suis un prof.

Slide 18 - Tekstslide

L'ordre de la phrase
Dus :

Onderwerp – alle werkwoorden bij elkaar – lijdend voorwerp
      (= wie)      -               (= doet)                             -        ( = wat)

Slide 19 - Tekstslide

Zet de woorden in de juiste volgorde.
AIDE
Sleep de woorden naar de juiste plek in de zin. Hierbij moet je goed kijken naar de woordvolgorde die je in de vorige dia hebt geleerd. Het onderwerp komt eerst, dan het gezegde en dan het lijdend voorwerp. 
1
2
3
Carla et Thomas
sont
riches

Slide 20 - Sleepvraag

Zet de woorden in de goede volgorde. 
J'aime
faire
du
sport!

Slide 21 - Sleepvraag

Zet de woorden in de goede volgorde. 
Lisa
fait
de
l'équitation

Slide 22 - Sleepvraag

Zet de woorden in de goede volgorde
Elle
fait
du
foot

Slide 23 - Sleepvraag

Beschrijf je verjaardag (rood)
Moi, je m'appelle Lena. Mon anniversaire, c'est mardi le 12 février. C'est en hiver. Samedi, le 16 février, je vais organiser une fête.
J'invite quelques amis. On va nager à la piscine. À la piscine, mes amis vont donner des cadeaux, je pense !
Aujourd'hui, je vais faire les courses pour mon anniversaire. Je veux manger des frites et boire du coca. Mais ma mère, elle veut acheter des fruits et des légumes. Grrrr...
Qu'est-ce que vous faites à vos anniversaires ?

À plus,
Lena

Slide 24 - Tekstslide