2HV Blok 3 Lezen Opdracht 11

Lezen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Les / doel
We gaan een stuk theorie herhalen en samen opdracht 11 behandelen.
Doel: aan het eind kun je zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is ook alweer het nut van een signaal woord???

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoord
Signaalwoorden geven het verband aan tussen alinea’s en zinnen en zijn belangrijk voor de begrijpelijkheid van een tekst. Het geeft informatie over hoe een tekst is opgebouwd. Zonder signaalwoorden  weet je als lezer niet of  hoe een tekst is opgebouwd en dan wordt een tekst een stuk minder duidelijk. Als een tekst met weinig signaalwoorden is geschreven, lijken de zinnen los van elkaar te staan en is de tekst lastiger te volgen. Signaalwoorden maken de tekst dus een stuk duidelijker.

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijk bijvoorbeeld deze zinnen:


De kat sprong uit het raam, landde op vier poten en rende weg.

Duidelijker is:
De kat sprong uit het raam, waarna hij op vier poten landde en meteen wegrende.


Slide 5 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn bijvoorbeeld want, omdat, maar, zoals, dus en tot slot. Met deze woorden geef je een signaal aan je lezer, bijvoorbeeld: ‘Let op, er komt nu een nieuw onderwerp’, of een opsomming, een tegenstelling of een voorbeeld.

 Ze lust geen sinaasappels (uitspraak), maar wel mandarijnen! (tegenstelling)

Slide 6 - Tekstslide

Tegenstelling
maar, echter, toch, wel
hoewel, ondanks, weliswaar
integendeel, daarentegen
in tegenstelling tot
aan de ene kant + aan de andere kant (als combinatie)
enerzijds + anderzijds (als combinatie)
desalniettemin, desondanks

Slide 7 - Tekstslide

Tegenstelling
Lees de zin.
Ik ga elke zondag wielrennen. Met harde wind fiets ik niet.

Duidelijker is de zin:
Ik ga elke zondag wielrennen (uitspraak), maar (signaalwoord)  niet als het hard waait.
Mijn oma houdt van verjaardagen, in tegenstelling tot mijn opa.


Slide 8 - Tekstslide

Opsomming

ten eerste, ten tweede, ten derde (enz.)
allereerst, eerst, om te beginnen
bovendien, ook, en, daarnaast, verder
niet alleen + maar ook (als combinatie)
als laatste, ten slotte, tot slot

Slide 9 - Tekstslide

Opsomming
Ik vind Thais eten heel lekker, daarnaast houd ik ook veel van boerenkool en vissticks.
Mijn moeder wil groenten en fruit kopen. Verder brood en daarnaast wat broodbeleg en tot slot een paar toetjes. 
Ook doe ik graag aan tennis en wielrennen.
Ten eerste wil ik een nieuwe trui kopen, en ten slotte een paar nieuwe schoenen .

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals, zo
denk aan, neem
een voorbeeld is
stel je voor:
stel dat
ter illustratie:

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
 in het weekend maak ik nooit huiswerk. Ik doe dan alleen leuke dingen, zoals afspreken met vrienden, gamen en bank hangen.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een zinsverband?

Slide 13 - Tekstslide

Bij het zins- en alineaverband
uitspraak-opsomming
horen de volgende signaalwoorden.
timer
0:20
A
niet alleen ... maar ook
B
daar staat tegenover
C
bijvoorbeeld
D
daarentegen

Slide 14 - Quizvraag

Bij het zins- en alineaverband
uitspraak-voorbeeld
horen de volgende signaalwoorden.
timer
1:00
A
ten eerste
B
daar staat tegenover
C
bijvoorbeeld
D
daarentegen

Slide 15 - Quizvraag

Bij het zins- en alineaverband
uitspraak-tegenstelling
horen de volgende signaalwoorden.
timer
1:00
A
niet alleen ... maar ook
B
bovendien
C
bijvoorbeeld
D
daarentegen

Slide 16 - Quizvraag

Tekst 10 lezen
Botsbestendige vleugels
Pagina 147
timer
4:00

Slide 17 - Tekstslide

Om welk(e) reden is een zelfhelende vliegtuigvleugel belangrijk?
timer
1:00

Slide 18 - Open vraag

Wat is volgens de tekst het baanbrekende aan de uitvinding?
timer
1:00

Slide 19 - Open vraag

Lees de zin ‘De vloeistof … minder prettig.’ (regel 7 - 10).
De vloeistof is alleen zichtbaar in uv-licht. Welke voordelen heeft dit?
A
Dan kun je de scheuren op de vleugels niet meer vinden.
B
De monteurs kunnen de scheurtjes makkelijk terugvinden,
C
De passagiers kunnen deze niet zien.
D
De passagiers hebben geen uv-lamp.

Slide 20 - Quizvraag

Zijn deze voordelen tegengesteld aan elkaar en waarom?
timer
1:30

Slide 21 - Open vraag

Maar (r. 8) is een signaalwoord voor:
timer
1:00
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - voorbeeld

Slide 22 - Quizvraag

Geeft 'Ook' (r. 11) een opsomming aan?
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

In de laatste alinea staat een ander signaalwoord voor het verband uitspraak-opsomming. Welke?
timer
1:00

Slide 24 - Open vraag

Wat zijn de twee delen van de opsomming?
timer
1:00

Slide 25 - Open vraag

‘het zou kunnen worden toegepast op telefoonschermen.’ (regel 11 - 12). In deze zin is 'het' niet het goede verwijswoord. Leg uit waarom dat niet zo is.
timer
1:00

Slide 26 - Open vraag

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 27 - Open vraag