Unité 4, amour révision

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2-4

Unité 4 révision

Grammaire 1

-

Het aanwijzend voornaamwoord

Sleep het aanwijzend voornaamwoord naar het juiste vakje

Mannelijke woorden

Mannelijke woorden met een klinker of stomme h

Vrouwelijke woorden

Alle woorden in het meervoud

Ces

Cet

Ce

Cette

Welk aanwijzend voornaamwoord?
________ filles

1. Ce
2. Ces
3. Cette
4. Cet

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ monsieur

1. cet
2. cette
3. ces
4. ce

Aanwijzend voornaamwoord:
_______ homme

1. ce
2. cette
3. ces
4. cet

Welk aanwijzend voornaamwoord?
______ journaux

1. Ce
2. Cet
3. Cette
4. Ces

1. ...... professeur est nouveau.

1. Ce
2. Cet
3. Cette
4. Ces

2. .... étudiante est italienne.

1. Ce
2. Cet
3. Cette
4. Ces

Vous habitez à Berlin?
(ja, wij wonen er)

4. Combien coûtent ..... oranges?

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

5. Vous comprenez ...... explications?

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

Als je het verschil wil aangeven tussen deze (hier) en die (daar). Dan gebruik je -ci (dichtbij) of -là (ver weg) achter het woord.

Dus als je wilt zeggen deze jongen of die jongen.

  Deze jongen(hier) wordt dan ce garçon-ci.

Deze jongen(daar) wordt dan ce garçon-là

Groep 2: Het aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruikt

Je kunt een aanwijzend voornaamwoord ook zelfstandig gebruiken. Dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat. Het verwijst dan wel naar een zelfstandig naamwoord eerder in de zin. Bijvoorbeeld:

Dit is mijn tas en daar staat die van Didier.  

Kijk goed naar de volgende zinnen:

1.  Voici la pizza pour Mario et celle-là est pour Julie  = vrouwelijk

= Dit is de pizza voor Mario en die (daar) is voor Julie.

2. Tu veux un livre? Tu aimes celui-ci ou celui-là?        = mannelijk

= Wil je een boek? Hou van deze of van die?

3. Quels sont tes stylos? Ceux-ci ou ceux-là?       = mannelijk meervoud

= Wat zijn jouw pennen? Deze of die?

4. Qui sont tes copines? Celles-ci ou celles-là? = vrouwelijk meervoud

= Wie zijn jouw vriendinnen? Deze of die?

Opdracht

Op de volgende slides kun je steeds kiezen uit twee mogelijkheden. Of je kiest een bijvoeglijk gebruikt aanwijzend voornaamwoord of je kiest een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord. 

Dus als er géén zelfstandig naamwoord staat:

mannelijk enkelvoud: celui

vrouwelijk enkelvoud: celle

mannelijk meervoud: ceux

vrouwelijk meervoud: celles

1.....chien est à toi?

1. ce
2. celui

Tu as ma fourchette et......de Sarah?

1. celle
2. cette

Tu connais ..... garçon?

1. ce
2. celui

Vous prenez une pomme. Vous choisissez ..... -ci ou .....-là?

1. celle
2. cette

Quelle est ta chambre?
......-ci ou ......là?

1. celle
2. cette

De wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Veel voorkomende werkwoorden

zich douchen - se doucher

zich wassen - se laver

zich scheren - se raser

zich opmaken - se maquiller

Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!

wakker worden - se reveiller

opstaan - se lever

naar bed gaan- se coucher

tandenpoetsen - se brosser les dents

wandelen - se promener

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.

Se laver

je me lave (ik was me)

tu te laves (jij wast je)

il se lave (hij wast zich)

elle se lave (zij wast zich)

on se lave (men wast zich)

nous nous lavons (wij wassen ons)

vous vous lavez (jullie wassen jullie)

ils/elles se lavent (zij wassen zich)

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

Je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Kies de juiste optie:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser ).

1. s'intéresse
2. m'intéresse

Kies de juiste optie:
Je __ lave à huit heures du matin (se laver).

1. te lave
2. me lave

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ toujours tard (se coucher).

Vul zelf het goede antwoord in:
Elles ___ à Paris (s'installer).

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer)

Deel 2

De wederkerende werkwoorden in de passé composé.

Bekijk dit goed

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ...

1. avoir
2. être

Kies de juiste optie:
Léa et Julie ___ au cinéma (s'amuser). Let op: passé composé.

1. se sont amusées
2. se sont amusés

Vul zelf het goede antwoord in:
Vous ___ hier soir Luc et Julie? (s'amuser). Let op: passé composé.

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ pendant deux heures (s'entraîner). Let op: passé composé.

Vertaal: Alain en Louis hebben zich geschoren

1. Alain et Louis se sont rasés
2. Alain et Louis se sont rasé
3. Alain et Louis se sont rasée
4. Alain et Louis se sont rasées

Vertaal: Zij heeft zich gewassen

Pronom personnel 

Het persoonlijke voornaamwoord als :

onderwerp

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

En + Y

Vervang het lv door een pronom personnel: Robert va donner les livres à ses amis

1. Robert les va donner à ses amis
2. Robert va les donner à ses amis

Vervang het lv door een pronom personnel: Jean va dire la vérité à ses amis

1. Jean les va dire à ses amis
2. Jean va la dire à ses amis
3. Jean va leur dire à ses amis
4. Jean la va dire à ses amis

Je mange une glace.

1. Je le mange.
2. Je la mange.
3. Je l'mange.
4. Je les mange.

Je connais les filles.

1. Je le connais.
2. Je la connais.
3. Je l'connais
4. Je les connais.

Vervang het mwv door een pronom personnel: Robert donne les livres à ses amis

1. Robert donne les livres à eux
2. Robert leur donne les livres
3. Robert les donne les livres

J'ai rencontré le footballeur.

1. Je le ai rencontré.
2. Je la rencontré.
3. Je l'ai rencontré.
4. Je les ai rencontré.

De voornaamwoorden 'y' - 'en'

Y en EN zijn onpersoonlijke voornaamwoorden.

Ze vervangen plaatsen en dingen. 

- EN vervangt de + zelfstandig naamwoord

- Y vervangt alle andere voorzetsels + zelfstandig naamwoord

In het Nederlands vertalen we Y en EN vaak met 'ER'

Plaats in de zin van EN en Y

De voornaamwoorden EN en Y staan vóór de persoonsvorm

Maar wanneer er een infinitief in de zin staat, plaatsen we het vóór de infinitief

Exemples:

Vous avez acheté des fruits ? 

Oui, j'en ai acheté. 

Vous voulez acheter des fruits?

Oui, je veux en acheter.

Tu habites à Paris ? 

Oui, j'y habite.

Tu vas habiter à Paris?

Oui, je vais y habiter.

Tu as peur des rats?
(ja, ik ben er bang voor)

Vous habitez à Berlin?
(ja, wij wonen er)