H4 herhaling Unité 4 LS

H4 jeudi 17 février
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Répétition de l'unité 4 ( grammaire )

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

H4 jeudi 17 février
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Répétition de l'unité 4 ( grammaire )

Slide 1 - Tekstslide

aanwijzende voornaamwoorden
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

deze, die, dit, dat 
ce joueur                             --- > mannelijke 
cet incroyable joueur    --- > mannelijk voor een klinker
cette actrice                      --- > vrouwelijk
ces acteurs                        --- > meervoud mannelijk en vrouwelijk

Slide 3 - Tekstslide

-ci ( dichtbij) -là ( ver weg)
die agent = cet agent-là
deze organisatie = cette organisation-ci

Slide 4 - Tekstslide

deze problemen
A
ces problèmes-ci
B
ce problème-ci
C
ces problèmes-là
D
ce problème-là

Slide 5 - Quizvraag

dat beest
A
c'animal-là
B
cet animal-ci
C
cet animal-là
D
ce animal-là

Slide 6 - Quizvraag

die meisjes
A
ces jeunes filles- là
B
cettes jeunes filles-là
C
ces jeunes filles- ci
D
cettes jeunes filles-ci

Slide 7 - Quizvraag

deze acteur

Slide 8 - Open vraag

die directrice

Slide 9 - Open vraag

Zonder zelfstandig nw: 


celui, celle, ceux, celles
( mnl enk, vrl enk, mnl mv, vrl mv) 

Slide 10 - Tekstslide

quel agent t'a arrêté?
A
ce-là
B
ceux-là
C
celui-là
D
celle-là

Slide 11 - Quizvraag

quelle adresse veux-tu avoir?
A
cette de tes parents
B
celle de tes parents
C
celui de tes parents
D
celles de tes parents

Slide 12 - Quizvraag

quels élèves vont passer en havo 5?
A
ceux avec les bons résultats
B
ces-là avec les bons résultats
C
ces avec les bons résultats
D
leurs avec les bons résultats

Slide 13 - Quizvraag

Quelles séries préfères-tu?
A
cettes avec de l'humour
B
ces avec de l'humour
C
ceux avec de l'humour
D
celles avec de l'humour

Slide 14 - Quizvraag

-ci / -là
celui, celle, ceux, celles

Slide 15 - Tekstslide

Noem een Frans wederkerend werkwoord

Slide 16 - Woordweb

Wederkerende werkwoorden
Een wederkerend werkwoord (www) herken je in het Nederlands aan het woord 'zich'. Bijvoorbeeld: zich wassen, zich aankleden, zich scheren

In het Frans herken je een www dus aan het woordje 'se'. Bijvoorbeeld: se laver, se doucher, se raser, s'habiller, ...



Slide 17 - Tekstslide

wederkerende werkwoorden
je                me            lave
tu                te              laves
il, elle. on se             lave
nous           nous      lavons
vous            vous      lavez
ils, elles     se            lavent 

Slide 18 - Tekstslide

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ...
A
avoir
B
être

Slide 19 - Quizvraag

Wederkerende werkwoorden in het Frans worden vervoegd met être. En dan komt er eventueel een e, een s of een es achter het voltooid deelwoord. 

Nous nous sommes senti(e)s. 

Slide 20 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Let op !!!   
me / te / se     -->         m' / t' / s'      als het ww begint met een klinker of stomme h:
  1. Je m'appelle   
  2. Tu t'amuses
  3.  Il s'oppose
  4. Elles s'habillent




Slide 21 - Tekstslide

hoe zeg je in het Frans:
Ik heb me geschoren
A
je m'ai rasé
B
j'ai rasé moi
C
je me suis rasé
D
je suis rasé moi

Slide 22 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans:
Zij kleden zich aan
A
ils s'habillent
B
il s'habille
C
elles s'habille
D
elle s'habille

Slide 23 - Quizvraag

vertaal nu in het Frans:
wij hebben ons vergist ( se tromper)

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

de plaats van het persoonlijk vnw
In principe staat het pers. vnw voor dpersoonsvorm:
Je l'ai vu, je lui donne un livre, 

Maar: als er een heel ww in de zin staat, komt het daarvoor:
Je veux le voir. 

Slide 26 - Tekstslide

Welk persoonlijk voornaamwoord gebruiken we hier?
A
Elles
B
Ils
C
Elle
D
Vous

Slide 27 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Je connais cette chanteuse.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 28 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., vous lisez un livre?
A
Toi
B
Nous
C
Eux
D
Vous

Slide 29 - Quizvraag

Vervang Marie en Pierre door een persoonlijk voornaamwoord:
Marie en Pierre zijn op school
A
Nous sommes à l'école
B
Vous êtes à l'école
C
Ils sont à l'école
D
Elles sont à l'école

Slide 30 - Quizvraag

fini!

Slide 31 - Tekstslide