9.1 Stofwisseling

9.1 Stofwisseling
Hoofdstuk 9 Stofwisseling en spijsvertering
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

9.1 Stofwisseling
Hoofdstuk 9 Stofwisseling en spijsvertering

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
1.  Je kunt de 2 stofwisselingsprocessen benoemen.
2. Je kunt benoemen welke verschillende stofwisselingssystemen er zijn.
3. Je kunt uitleggen hoe en waarvan het lichaam energie krijgt.
4. Je kunt beschrijven hoe je de stofwisseling kunt beïnvloeden.



Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al van stofwisseling?

Slide 3 - Woordweb

Stofwisseling
Lichaam is 24 uur per dag bezig, zelfs als je helemaal in rust bent.
Om lichaamsprocessen zoals hartslag en ademhaling door te laten gaan, heeft je lichaam energie nodig.

Het proces van de stofwisseling zorgt ervoor dat je lichaam daar altijd energie voor heeft.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is stofwisseling?
De stofwisseling haalt voedingsstoffen uit voeding zoals koolhydraten, vetten en eiwitten en maakt hier energie en bouwstoffen van. Afvalstoffen die overblijven worden door het lichaam afgevoerd.

Dankzij dit proces worden lichaamsfuncties in stand gehouden.

Stofwisseling wordt ook wel metabolisme genoemd!


Slide 5 - Tekstslide

Wat is stofwisseling in het lichaam?
A
Het opslaan van vetten voor later gebruik
B
Het opnemen omzetten en verbranden van stoffen in het lichaam om energie en bouwstoffen te verkrijgen
C
Het afbreken van afvalstoffen zonder energieverbruik

Slide 6 - Quizvraag

Assimilatie 
Lichaamsvreemde stoffen (vetten, koolhydraten, eiwitten) omzetten in lichaamseigen brandstoffen en bouwstoffen. 

  • De lichaamseigen stoffen die ontstaan zorgen voor de opbouw van het lichaam.
  • Vindt plaats in de darmwand en de levercellen.
  • Assimilatie wordt ook wel anabolisme genoemd


Slide 7 - Tekstslide

Dissimilatie
Het verbranden van de brandstoffen.

  • Hierbij komt energie vrij die in de oorspronkelijke voedingsstoffen was opgeslagen. 
  • Een deel van die energie wordt omgezet in warmte. Daarmee houden we ons lichaam op een constante lichaamstemperatuur.
  • De rest wordt gebruikt voor allerlei processen, zoals de werking van organen en spieractiviteit.
  • Vindt plaats in de lichaamscellen
  • Dissimilatie wordt ook wel katabolisme genoemd


Slide 8 - Tekstslide

Vertel in je eigen woorden wat assimilatie en dissimilatie is.

Slide 9 - Open vraag

Hoe wordt de energiewaarde gemeten van voeding?

Slide 10 - Open vraag

Energieproductie
Hoeveel energie en warmte er bij dissimilatie vrijkomt, hangt af van de brandstof die wordt verbrand.

1g Vet: 9kcal / 38kJ
1g Koolhydraat/eiwit: 4kcal / 17kJ
1g Alcohol: 7kcal / 29kJ

Slide 11 - Tekstslide

De stofwisseling beïnvloeden
  • Veel / weinig inspanning
  • Meer / minder voeding 

Als je je relatief veel inspant, verbrandt je lichaam meer (dissimilatie) dan je lichaam opbouwt (assimilatie) = je valt af

Als je lichaam meer voedingsstoffen binnenkrijgt (assimilatie) dan het kan verbranden (dissimilatie) = je komt aan

Slide 12 - Tekstslide

Wat gebeurt er met je lichaam als er meer dissimilatie is dan assimilatie?
A
Er gebeurt niets
B
Je komt aan
C
Je valt af

Slide 13 - Quizvraag

Stofwisselingssystemen

Slide 14 - Tekstslide

Welk systeem zorgt voor het transport van voedingsstoffen naar de cellen?
A
Het bloedvatenstelsel.
B
Het spijsverteringsstelsel.
C
Het ademhalingsstelsel.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van de stofwisseling?
A
Het opslaan van vetten voor de lange termijn.
B
Het aanmaken van nieuwe bloedcellen.
C
Het vrijmaken en gebruiken van energie voor het lichaam.

Slide 16 - Quizvraag