6.1 en 6.2 BK/KGT_Ecologie & voedselrelaties


Ecologie en duurzaamheid
Thema 6




In dit thema leer je hoe de omgeving invloed heeft op alle organismen.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Ecologie en duurzaamheid
Thema 6




In dit thema leer je hoe de omgeving invloed heeft op alle organismen.

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les kun je:
  • Je weet dat organismen en hun milieu elkaar beïnvloeden.
  • vertellen wat een voedselketen is
  • vertellen wat een voedselweb is

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lesdoelen
Vooruitblikken
Wat weten we al van ecologie?
Uitleg basisstof 1 
Aan de slag! (met het huiswerk)
Huiswerk/De volgende keer af: basisstof 6.1

Slide 3 - Tekstslide

Milieu
De omgeving waarin je leeft =
leefomgeving

Slide 4 - Tekstslide

Ecologie
Het bestuderen van relaties tussen organismen en hun milieu

Organismen en hun omgeving hebben invloed op elkaar. 
Het milieu heeft invloed op organismen. Maar organismen hebben
ook invloed op hun milieu. 

Een konijn heeft in zijn omgeving water, voedsel en zuurstof nodig om
te blijven leven. 
Planten geven bijvoorbeeld zuurstof af aan de lucht, en
regenwormen maken gangen waardoor de bodem luchtiger wordt.

Slide 5 - Tekstslide

De invloeden uit het milieu kun je indelen in twee groepen: 
abiotisch = invloeden van levenloze natuur 
biotisch= invloeden van levende natuur

Slide 6 - Tekstslide

De invloeden zijn afkomstig van andere organismen. Een vogeltje wordt bijvoorbeeld beïnvloed door de insecten die hij kan vangen en de roofdieren die hij moet ontwijken. 

Een vogeltje wordt ook beïnvloed door de temperatuur, de hoeveelheid licht, de wind en de regen.

Slide 7 - Tekstslide

Niveaus in de ecologie



Individu = 1 organisme van een soort


Individu

Slide 8 - Tekstslide

Populatie = groep individuen van dezelfde soort

Slide 9 - Tekstslide

Levensgemeenschap = Alle populaties (groepen van soorten) samen in een gebied.

Slide 10 - Tekstslide

Ecosysteem = abiotische factoren en de levensgemeenschap samen. Het is een gebied waarin de biotische en de abiotische factoren een eenheid vormen. 
bv: de Savanne, de duinen, het bos, een sloot

Slide 11 - Tekstslide

Voedselketen = Elke soort is voedsel voor een andere soort
Tussen soorten in een gebied bestaan voedselrelaties.
Je ziet in een weiland een konijn van een paardenbloem eten. Konijnen zijn dus planteneters. Je ziet ook een wezel. Wezels vangen konijnen en eten ze op. Wezels zijn vleeseters. Een voedselketen is een reeks soorten waarbij elke soort voedsel is voor de volgende soort. Elke soort is een schakel in de
voedselketen. De pijl betekent: wordt gegeten door.

Slide 12 - Tekstslide

Voedselweb = tekening van verschillende voedselrelaties in een gebied.
In een gebied zijn er altijd meerdere voedselketens.  De voedselketens lopen door elkaar heen.

In een voedselweb kunnen dieren voorkomen die zowel planten als dieren eten. Deze dieren noem je alleseters. De merel bijvoorbeeld eet zowel bessen als lieveheersbeestjes. 

Wij mensen zijn ook alleseters.

Slide 13 - Tekstslide

De merel is een alleseter
De merel eet zowel besjes als insecten

Slide 14 - Tekstslide

Let op: een voedselketen of voedselweb heeft als eerste schakel (begint altijd met) een plant! 
Elke voedselketen begint met een plant. Planten maken voedsel voor mensen en dieren door fotosynthese. Daarom noem je planten producenten. Planten produceren voedsel doordat in de bladgroenkorrels fotosynthese plaatsvindt. Bij fotosynthese maken planten glucose.

Slide 15 - Tekstslide

Op welk plaatje zie je een voedselketen?
A
B
C

Slide 16 - Quizvraag

In de voedselketen is aangegeven wie door wie opgegeten wordt. Wie staat er aan het eind van de voedselketen?
A
algen
B
kikker
C
vis
D
reiger

Slide 17 - Quizvraag

Voedselweb of voedselketen?
A
Voedselweb
B
Voedselketen

Slide 18 - Quizvraag

Voedselweb of voedselketen?
A
Voedselweb
B
Voedselketen

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag!
Kader: Maak van basisstof 6.1 de vragen 1 t/m 8+

Basis: Maak van basisstof 6.1 de vragen 1 t/m 8
& van 6.7 extra stof 1 t/m 5


Slide 20 - Tekstslide

Les 2

Slide 21 - Tekstslide

Vervolg basisstof 6.1/6.2






Thema 6 BvJ

Slide 22 - Tekstslide

Aan het einde van de les kun je:
  • Je weet dat organismen en hun milieu elkaar beïnvloeden.
  • vertellen wat een voedselketen is
  • vertellen wat een voedselweb is
  • je kunt een kringloop van stoffen maken

Slide 23 - Tekstslide

Producenten, consumenten en reducenten
Dieren eten (consumeren) de energierijke stoffen die door planten zijn gemaakt. Dieren
noem je daarom consumenten.

Dieren vind je in de tweede en volgende schakels van een voedselketen.

Dieren in de tweede schakel zijn planteneters. De dieren in de derde en volgende
schakels zijn vleeseters. Alleseters kunnen voorkomen in de tweede schakel of hoger.

Slide 24 - Tekstslide

consumenten 
1ste orde (schakel) = planteneters

Slide 25 - Tekstslide

Consumenten 
2e orde (schakel) = vleeseters

Slide 26 - Tekstslide

Afvaleters
Niet alle planten en dieren worden gegeten. Ze kunnen ook gewoon doodgaan.

De dode resten van planten en dieren worden dan als voedsel gebruikt door
afvaleters. 

Een voorbeeld van een afvaleter is een regenworm. Afvaleters horen niet bij een voedselweb, omdat een voedselweb bestaat uit levende organismen.

Slide 27 - Tekstslide

Reducenten = bacterien
schimmels

Slide 28 - Tekstslide

Reducenten
De resten worden verder afgebroken door bacteriën en schimmels (= reduceren). Je noemt bacteriën en schimmels daarom reducenten.

Reducenten breken de dode resten van organismen af. Sommige stoffen nemen ze
op als voedsel. Andere stoffen geven ze af aan de lucht en aan de bodem. Dit zijn
koolstofdioxide, mineralen (voedingsstoffen voor planten) en water. 
Planten nemen deze stoffen weer op en gebruiken bijvoorbeeld koolstofdioxide en water bij de
fotosynthese. Zo worden de stoffen in de natuur steeds opnieuw gebruikt. 

Stoffen van planten komen via dieren, afvaleters en reducenten uiteindelijk weer bij planten terecht. In de natuur maken alle stoffen een kringloop door.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Biologisch afbreekbaar afval
Bacteriën en schimmels breken het afval van planten en dieren af. Daarom noem
je het afval van planten en dieren biologisch afbreekbaar afval.

Bijvoorbeeld broodkorsten, schillen
en vleesresten. Dit afval is ook biologisch afbreekbaar, omdat schimmels
en bacteriën (reducenten) dit afval kunnen afbreken. 

Slide 32 - Tekstslide

Niet-biologisch afbreekbaar afval
Hier zie je nog meer afval van mensen. Dit afval bestaat niet uit resten van organismen. Schimmels en bacteriën (reducenten) kunnen dit afval niet afbreken. Daardoor blijft het lang in het milieu liggen en daarom noem je dit afval niet-biologisch afbreekbaar afval. 
Bv: glas, blik, peuken en plastic. 

Slide 33 - Tekstslide

Een voedselketen begint ALTIJD met een :
A
dier
B
schimmel
C
bacterie
D
plant

Slide 34 - Quizvraag

Een voedselketen is :
A
rij organismen die elkaar eten
B
aantal voedselketens die met elkaar verbonden zijn.
C
een rij organismen waarin je ziet wie door wie wordt opgegeten

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de juiste voedselketen?
A
Mens --> Koe --> Gras
B
Mens - Koe - Gras
C
Gras - Koe - Mens
D
Gras --> Koe --> Mens

Slide 36 - Quizvraag

Tot welk niveau van de ecologie behoort een hert?
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D
ecosysteem

Slide 37 - Quizvraag

Welk organisatieniveau uit de ecologie is zichtbaar op de afbeelding?
A
Individu
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 38 - Quizvraag

Wat zijn de vier niveaus van de ecologie van klein naar groot?
A
individu - populatie - levensgemeenschap - ecosystemen
B
levensgemeenschap - ecosystemen - individu - populatie
C
populatie - individu - levensgemeenschap - ecosystemen
D
ecosystemen - levensgemeenschap - populatie - individu

Slide 39 - Quizvraag

Wat is ecologie?
A
De studie naar relaties tussen organismen en hun milieu
B
De studie naar behoud van de natuur
C
De studie van economische factoren in de biologie
D
De studie naar een ecologisch verantwoord milieu

Slide 40 - Quizvraag

Tot welk niveau van de ecologie behoren alle organismen in een bos samen?
A
Ecosysteem
B
Individu
C
Levensgemeenschap
D
Populatie

Slide 41 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak van basisstof 6.2 de vragen:

Kader: 1 t/m 9+
Basis: 1 t/m 6 en 8 

Slide 42 - Tekstslide