Maak in je schrift. - Schrijf van iedere zin het betr. vnw. en het antecedent op. - Klaar? Taak afmaken.
1. Coen draagt altijd ouderwetse spijkerbroeken, die hem overigens prima staan.
2. Toen Roelof wilde printen, was het papier, dat hij net had bijgevuld, alweer op.
3. In het krantje, dat vandaag verscheen, las ik over de uitbreiding van het station.
4. Mevrouw Daniels, die vorige week een ander huis kocht, is helemaal in haar nopjes met deze aankoop.