2.5 Woorden

2.5 Woorden les 1
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2.5 Woorden les 1

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les:
  • kun je 22 nieuwe woorden gebruiken
  • weet je wat achtervoegsels zijn.

Slide 2 - Tekstslide

22 nieuwe woorden
Op de volgende slides zie je alle nieuwe woorden en hun betekenis. Lees ze allemaal goed door. Daarna volgen er een aantal opdrachten om de woorden te oefenen.

Slide 3 - Tekstslide

1. aanhoudend 

2. belasten
3. besparen

4. de bijdrage
5. duurzaam
6. hergebruiken
1. voortdurend, zonder onderbreken
2.een moeilijke taak geven
3. overhouden door zuinig te doen
4. de gift, het aandeel
5. wat lang goed blijft
6. opnieuw gebruiken

Slide 4 - Tekstslide

7. in verkeerde handen vallen

8. inleveren

9. het laboratorium

10. langs je neus weg
7. bij iemand terechtkomen die je kwaad doet
8. geven aan degene bij wie het hoort
9. werkplaats voor wetenschappelijk onderzoek
10. zogenaamd, zonder bedoeling

Slide 5 - Tekstslide

11. het milieu


12. het ongedierte

13. opzadelen met

14. qua (zeg: kwaa)
15. recyclen

16. een steentje bijdragen aan


11. 1. de groep mensen tussen wie je leeft
      2. de leefwereld, de natuur
12. kleine dieren die schadelijk zijn, bijvoorbeeld voor de gezondheid
13. iemand iets vervelend laten doen of laten voelen
14. wat betreft
15. uit afval stoffen halen en die opnieuw gebruiken
16. een klein beetje meehelpen

Slide 6 - Tekstslide

17. verbruiken

18. verspillen

19. vrijwillig
20. het wak
21. zich geroepen voelen om
22. zuinig
opmaken door het te gebruiken
18. zonder nuttig doel opmaken, verkwisten
19. niet verplicht, uit vrije wil
20. gat in het ijs
21. iets willen doen
22. niet veel verbruikend, spaarzaam

Slide 7 - Tekstslide

Sleep het begrip naar het juiste plaatje.
het wak
het laboratorium
recyclen
het ongedierte

Slide 8 - Sleepvraag

Noem een ander woord voor
voortdurend, zonder onderbreken

Slide 9 - Open vraag

Noem een ander woord voor
niet verplicht, uit vrije wil

Slide 10 - Open vraag

Wat is de betekenis van dit woord?
besparen
A
opnieuw gebruiken
B
opmaken door het te gebruiken
C
niet veel verbruikend
D
overhouden door zuinig te doen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de betekenis van dit woord?
qua
A
wat betreft
B
de gift
C
gat in het ijs
D
wat lang goed blijft

Slide 12 - Quizvraag

Welke betekenis hoort er NIET bij?
het milieu
A
de groep mensen tussen wie je leeft
B
de leefwereld
C
het afval
D
de natuur

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord past in de tekst?
We gooien samen bergen afval weg en dat is natuurlijk zonde. Gelukkig kunnen 

we tegenwoordig veel producten            . Zo wordt er weer iets nieuws van gemaakt.
                 is beter dan recyclen. Is een product nog te gebruiken dan kan het beter opnieuw worden gebruikt in plaats van het te laten recyclen.
1
2
verbruik
hergebruik
recyclen
verspillen

Slide 14 - Sleepvraag

Als iemand zich geroepen voelt, dan wil diegene iets ...
A
vragen
B
doen
C
eten
D
schreeuwen

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord kun je hier invullen?

een  ...  bijdragen aan
A
keitje
B
beentje
C
tegeltje
D
steentje

Slide 16 - Quizvraag

Welk gezichtsdeel kun je hier invullen?

langs je  ...  weg
A
B
C
D

Slide 17 - Quizvraag

Achtervoegsels
Aan de slag met opdracht 1-2-3-4 en 6-7-8-9-10

Dit is ook je huiswerk voor de volgende les

Slide 18 - Tekstslide

2.5 Woorden les 2

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les:
  • kun je 22 nieuwe woorden gebruiken
  • weet je wat achtervoegsels zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Woordentrainer
We gaan eerst 10 minuten online oefenen met de Woordentrainer van hoofdstuk 2.5
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Achtervoegsels

Slide 22 - Tekstslide

Aantekeningen: Achtervoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje achter het woord toevoegen. De betekenis van het woord verandert door dit achtervoegsel: 
waarde + loos (achtervoegsel) = waardeloos (betekenis: zonder waarde). 

Door een achtervoegsel kun je aangeven of het om een man of een vrouw gaat: 
leerlinge, werkster, gitarist, zangeres, boerin.

Bekijk het schema op bladzijde 139 goed!

Slide 23 - Tekstslide


Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 24 - Quizvraag


Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 25 - Quizvraag


Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 26 - Quizvraag


Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 27 - Quizvraag


Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 28 - Quizvraag


Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 29 - Quizvraag

Oefening
Welk woord met een achtervoegsel past bij de volgende woordbetekenissen?

Slide 30 - Tekstslide


zonder waarde

Slide 31 - Open vraag


je kunt het wassen

Slide 32 - Open vraag


geen gevoel

Slide 33 - Open vraag

Hoe noemen we stukken van een woord die je achter verschillende woorden kunt plakken?
A
voorvoegsels
B
voegwoorden
C
tussenvoegsels
D
achtervoegsels

Slide 34 - Quizvraag

Maak op blz.139 opdracht 12-12 en 15

Slide 35 - Tekstslide