Nederlands - Talent - 2 vmbo- KB - 2.5 woorden

Nederlands - Talent - 2 vmbo-k

2.5 Woorden
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - Talent - 2 vmbo-k

2.5 Woorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

Woorden 2.5

  • Ik kan de betekenis van een woord omschrijven.
  • Ik kan bij een omschrijving het juiste woord kiezen.
  • Ik kan het juiste woord in een zin zetten.
  • Ik begrijp de betekenis van de woorden en ik kan er zelf een zin mee maken.


 

Slide 2 - Tekstslide

Leren

2.5 Woorden   


  • woord  - betekenis
  • betekenis - woord
  • juiste woord in zin kunnen zetten
  • zelf zin maken met woord

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen: woord - betekenis

Je leest het woord.


Jij typt de betekenis.



Slide 4 - Tekstslide

Wat is de betekenis van ...
1. aanhoudend

Slide 5 - Open vraag

Wat is de betekenis van ...
2. belasten

Slide 6 - Open vraag

Wat is de betekenis van ...
3. besparen

Slide 7 - Open vraag

Wat is de betekenis van ...
4. de bijdrage

Slide 8 - Open vraag

Wat is de betekenis van ...
5. duurzaam

Slide 9 - Open vraag

Oefenen: betekenis - woord

Je leest de betekenis. 


Jij typt het woord.

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
6. hergebruiken

Slide 11 - Open vraag

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
7. in verkeerde handen vallen

Slide 12 - Open vraag

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
8. inleveren

Slide 13 - Open vraag

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
9. het laboratorium

Slide 14 - Open vraag

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
10. langs je neus weg

Slide 15 - Open vraag

Oefenen: maak een zin met het woord.
  • Maak een zin met het gegeven woord.
  • De betekenis van het woord moet daarin duidelijk worden.
  • Gebruik een hoofdletter aan het begin.
  • Zet een punt, vraagteken of uitroepteken aan het einde.

Slide 16 - Tekstslide

Maak een zin met het woord:
11. het milieu

Slide 17 - Open vraag

Maak een zin met:
12. het ongedierte

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin met:
13. opzadelen met

Slide 19 - Open vraag

Maak een zin met het woord:
14. qua

Slide 20 - Open vraag

Maak een zin met het woord:
15. recyclen

Slide 21 - Open vraag

Oefenen: meerkeuzevragen

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de betekenis van het woord?
17. verbruiken

A
een klein beetje meehelpen
B
opmaken door het te gebruiken
C
zonder nuttig doel opmaken, verkwisten
D
niet verplicht, uit vrije wil

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord?
16. een steentje bijdragen aan

A
een klein beetje meehelpen
B
opmaken door het te gebruiken
C
zonder nuttig doel opmaken, verkwisten
D
niet verplicht, uit vrije wil

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord?
18. vrijwillig

A
een klein beetje meehelpen
B
opmaken door het te gebruiken
C
zonder nuttig doel opmaken, verkwisten
D
niet verplicht, uit vrije wil

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord?
19. verspillen

A
een klein beetje meehelpen
B
opmaken door het te gebruiken
C
zonder nuttig doel opmaken, verkwisten
D
niet verplicht, uit vrije wil

Slide 26 - Quizvraag

Oefenen: welk woord past in de zin?

Slide 27 - Tekstslide

22. Welk woord past in de zin?

Mensen die ........ zijn geven weinig geld uit.
A
het wak
B
zich geroepen voelen om
C
zuinig
D
opzadelen met

Slide 28 - Quizvraag

23. Welk woord past in de zin?

Als je het vervelend vindt dat het niet sneller gaat, moet je ..........
A
een steentje bijdragen
B
opzadelen met
C
zich geroepen voelen om
D
langs je neus weg

Slide 29 - Quizvraag

24. Welk woord past in de zin?

Bij ons op school moet je aan het begin van de les altijd je telefoon ..........
A
Belasten
B
Besparen
C
Hergebruiken
D
Inleveren

Slide 30 - Quizvraag

27. Welk woord past in de zin?

Een ander woord voor hergebruiken is ........
A
belasten
B
besparen
C
hergebruiken
D
inleveren

Slide 31 - Quizvraag

Einde

Bedankt voor  jouw aandacht en bijdrage.


Goed gewerkt!

Slide 32 - Tekstslide