Opdracht in twee- of drietallen
- Lees om de beurt een zin voor.
- De ander noemt de sprekersbedoeling.
1. Bedoel je nou echt dat het feest morgen niet doorgaat?
2. Nou, dat klopt niet helemaal, het gaat wel door, maar
het begint een uur later.
3. Ik verwacht dat er veel mensen komen.
4. Ik heb gehoord dat het feest een thema heeft.
5. We moeten dus verkleed komen.
6. Ik vind de uitnodiging erg mooi!