§2.7 Werkwoordelijk gezegde, pv en zinsdeelstrepen

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hij heeft alle cadeaus kunnen uitpakken.
A
heeft
B
cadeaus
C
uitpakken
D
kunnen
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hij heeft alle cadeaus kunnen uitpakken.
A
heeft
B
cadeaus
C
uitpakken
D
kunnen

Slide 1 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De kleuter glijdt van de glijbaan naar beneden.
A
De kleuter
B
naar
C
glijdt
D
glijbaan

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De vlieg heeft al de hele dag om mijn hoofd gevlogen.
A
gevlogen
B
heeft
C
De vlieg
D
hoofd

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De etui ligt naast de agenda op de tafel in de serre.
A
De etui
B
ligt
C
naast de agenda
D
in de serre

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit ...................................
A
Alleen de persoonsvorm.
B
1 woord.
C
Alle werkwoorden uit de zin.

Slide 6 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
A
Ja.
B
Nee.

Slide 7 - Quizvraag

Boven de persoonsvorm zet je altijd wg.
A
Ja.
B
Nee.

Slide 8 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.
A
Ja.
B
Nee.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De kat ligt op de stoel.
A
De kat
B
ligt

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
De kat ligt op de stoel.
A
De kat
B
ligt

Slide 11 - Quizvraag

Kan een werkwoordelijk gezegde uit 1 woord bestaan?
A
Ja.
B
Nee.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik heb eindelijk mijn oude schooltas gevonden.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De beker heeft de hele dag leeg op tafel gestaan.

Slide 14 - Open vraag

De telefoon moet worden opgeladen.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De fiets staat deze avond in de schuur.

Slide 16 - Open vraag

Complete instructie bij §2.7
Wat: Je maakt opdracht 5, 6 en 7 op blz. 110 en 111
Hoe: Fluisterend in tweetallen
Tijd: 15 minuten
Hulp: Gebruik de leertekst en help elkaar
Opbrengst: Je gaat in een ander tweetal je antwoorden vergelijken
Klaar: Werk aan de opdracht van NUMO, taak week 48.

Slide 17 - Tekstslide

Ik kan het werkwoordelijk gezegde uit een zin halen.
Ja, dat kan ik heel goed.
Ik vind het nog heel lastig.
Na deze les ben ik het weer vergeten.
Ik wist het allang, omdat ik het op de basisschool al heb gehad.

Slide 18 - Poll