toets woorden en -er werkwoord

oefentoets woorden 
en - er werkwoorden
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

oefentoets woorden 
en - er werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

adorable
A
nieuw
B
schattig

Slide 2 - Quizvraag

la femme
A
de vrouw
B
de helft

Slide 3 - Quizvraag

l'armoire
A
de kast
B
de plek

Slide 4 - Quizvraag

le rêve
A
het gordijn
B
de droom

Slide 5 - Quizvraag

propre
A
eigen
B
voor

Slide 6 - Quizvraag

donc
A
duur
B
dus

Slide 7 - Quizvraag

le lit
A
het bed
B
het lid

Slide 8 - Quizvraag

proche
A
dichtbij
B
druk

Slide 9 - Quizvraag

avoir besoin de
A
nodig hebben
B
druk hebben

Slide 10 - Quizvraag

rencontrer
A
kijken
B
ontmoeten

Slide 11 - Quizvraag

le grenier
A
de keuken
B
de zolder

Slide 12 - Quizvraag

la maison
A
het brood
B
het huis

Slide 13 - Quizvraag

malade
A
rollade
B
ziek

Slide 14 - Quizvraag

casse-pied
A
saai
B
voetjes

Slide 15 - Quizvraag

opdrachten over het -er werkwoord
eerst komt er een uitleg filmpje

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

noem 3 - er werkwoorden

Slide 18 - Woordweb

Je / J'
Tu
il / elle / on
Nous
Vous
ils / elles
e
es
e
ons
ez
ent

Slide 19 - Sleepvraag

Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche

Slide 21 - Quizvraag

de stam van aider is?

Slide 22 - Open vraag

de stam van 'travailler' is
A
travailler
B
travaill
C
travaille
D
travailles

Slide 23 - Quizvraag

de stam van chercher is
A
cherch
B
chercher
C
cherche
D
cherches

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste zin.
ww = TÉLÉPHONER
A
Tu téléphone ta mère.
B
Tu téléphones ta mère.
C
Tu téléphonez ta mère.
D
Tu téléphonent ta mère.

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste zin.
ww = PARLER
A
Vous parle japonais.
B
Vous parles japonais.
C
Vous parlez japonais.
D
Vous parlent japonais.

Slide 26 - Quizvraag

Kies de juiste zin.
ww = REGARDER
A
Ils regardes le football.
B
Ils regardons le football.
C
Ils regardez le football.
D
Ils regardent le football.

Slide 27 - Quizvraag

Hoe vervoeg je het werkwoord 'adorer': Elles ...... ?

Slide 28 - Open vraag

Geef de juiste vorm:
Je (parler) de mes copains.
A
parles
B
pale
C
parle
D
parlez

Slide 29 - Quizvraag

Geef de juiste vorm:
Je (adorer) ce chien.
A
j'adorent
B
j'adores
C
j'adore
D
je adore

Slide 30 - Quizvraag

Geef de juiste vorm:
Je (aimer) la musique.
A
je aime
B
j'aimez
C
j'aimes
D
j'aime

Slide 31 - Quizvraag

Geef de juiste vorm:
Nous (parler) de Delft.
A
parlent
B
parlons
C
parle
D
parlez

Slide 32 - Quizvraag

Geef de juiste vorm:
Le chien (tourner) en rond.
A
tourne
B
tournent
C
tournes
D
tournez

Slide 33 - Quizvraag

Geef het juiste antwoord:
Sandrine et Annick (danser) devant la maison?
A
Oui, ils y dansent
B
Oui, elle y danse,
C
Oui, elle y danse.
D
Oui, elles y dansent.

Slide 34 - Quizvraag

Jij zoekt
chercher = zoeken

Slide 35 - Open vraag

Wij zijn dol op
Dol zijn op = adorer

Slide 36 - Open vraag

Hij praat
Praten = parler

Slide 37 - Open vraag

Claire kletst
Kletsen = bavarder
A
Claire bavard
B
Claire bavards
C
Claire bavardes
D
Claire bavarde

Slide 38 - Quizvraag

ken je de woordjes goed genoeg?

Slide 39 - Open vraag

ken je het - er werkwoord goed genoeg?

Slide 40 - Open vraag