1.4 Schrijven en formuleren

Welkom bij Nederlands!
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:
  • Terugblik op vorige week
  • Doornemen: zakelijke brief en e-mail
  • Uitleg: verwijswoorden
  • Zelfstandig maken:
    opdrachten van 2.4 Schrijven en formuleren
  • Terugkijken


Doelen van deze les:
  1. Aan het einde van de les kun je verwijswoorden gebruiken.

  2. Aan het einde van de les kun je een eenvoudige zakelijke brief of e-mail opstellen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

1.4 Schrijven en formuleren

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Kader maakt:

Maken: opdrachten 8 t/m 11 en 13 tot en met 17 (blz. 37 t/m 42)
Basis maakt:

Maken: opdrachten 8 t/m 13 (blz. 34 t/m 36).

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Aan de slag!
Kader maakt:
1.5 Woorden: opdracht 1 t/m 10 vanaf blz. 43
2.5 Woorden: opdracht 1 t/m 11 vanaf blz. 120

TL maakt:
1.5 Woorden: opdracht 6 t/m 15 op blz. 55 t/m 61
2.5 Woorden: opdracht 1 t/m 13 op blz. 134 t/m 143


Slide 13 - Tekstslide

Hoe spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 14 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.
Mijn tante had vandaag gekookt. 

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 15 - Tekstslide

De hond ..... (graven) in de tuin.
Welk woord moet op de puntjes?
A
gravt
B
graavt
C
graaf
D
graaft

Slide 16 - Quizvraag

Marieke ..... (antwoorden) niet op de mail die ik haar stuurde.
Welk woord moet op de puntjes?
A
antwoordt
B
antwoord
C
antwoort
D
andwoort

Slide 17 - Quizvraag

........ (verliezen) jij bijna iedere wedstrijd dit seizoen?
Welk woord moet op de puntjes?
A
verliest
B
verliez
C
verlies
D
verliezen

Slide 18 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
Jamil vertelde dat hij wat later zou komen.
B
Roxanne gaat iedere woensdag hockeyen.
C
Sean vroeg: "Kunnen we niet een andere keer afspreken?"
D
Ga je morgen met mij mee?

Slide 19 - Quizvraag

Mijn tante ...... (beginnen) gisteren meteen over mijn verjaardag.

Wat moet er op de puntjes komen?
A
beginde
B
beginden
C
begon
D
begonnen

Slide 20 - Quizvraag

Mijn moeder ..... (braden) het vlees op een laag vuurtje.

Wat moet er op de puntjes komen?
A
bradde
B
braadte
C
braade
D
braadde

Slide 21 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd - ik
Is het werkwoord de persoonsvorm? En staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? Dan gebruik je de ik-vorm als ‘ik’ voor of achter de persoonsvorm staat.

Slide 22 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd - hij / zij of ze / het / u /
Bij alle andere persoonsvormen in het enkelvoud schrijf je de ik-vorm + t.

Slide 23 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd - wij / zij / jullie (meervoud)
In het meervoud schrijf je de persoonsvorm zoals je het hele werkwoord schrijft.

Slide 24 - Tekstslide

Leestekens

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden
Ga je vanmiddag mee naar het zwembad?

Ik vind dit echt niet leuk!

Esmee en Sarita gaan vanmiddag naar de bioscoop.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Voorbeelden
We gaan vanmiddag na school eerst naar Hamza, daarna naar Milan en vervolgens naar het centrum.

Ik was vandaag te laat, omdat de batterij van mijn wekker leeg was.

Doordat Dani mij verraadde, werd ik snel gevonden. 

Slide 30 - Tekstslide

Directe rede
Soms schrijf je in een tekst precies wat iemand zegt.

Je gebruikt dan de directe rede. 

De zin staat tussen aanhalingstekens.

Slide 31 - Tekstslide

Directe rede
Esmee belde en zei: "Ik kom iets later, want ik heb een lekke band.

In deze zin begint de directe rede na de dubbele punt. 

Slide 32 - Tekstslide

Directe rede
'Ik haal je wel op,' zei Tarik.

In deze zin eindigt de directe rede met een komma. 

Slide 33 - Tekstslide

Hoe zit het dan met de verleden tijd?

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Verleden tijd bij sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank. 

Slide 36 - Tekstslide

Verleden tijd bij zwakke werkwoorden
Gebruik het 't ex-kofschip als je niet weet of je -te(n) of -de(n) moet schrijven.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

werkwoorden vervoegen

Slide 41 - Tekstslide

Aan de slag!
Kader maakt:
1.8 Spelling: opdracht 2, 4, 5 op blz. 67 en 68
2.8 Spelling: opdracht, 2, 3, 4, 6 op blz. 144 t/m 147

Basis maakt:
1.8 Spelling: opdracht 3, 5, 7 op blz. 57 t/m 59.
2.8 Spelling: opdracht 2, 5, 6 en 7 op blz. 116 t/m 118

TL maakt:
1.8 Spelling: opdracht 2, 3, 4,5, 6, 7 en 8 op blz. 78 t/m 82
2.8 Spelling: opdracht 2, 3, 5, 6, 9 en 10 op blz. 161 t/m 167


Slide 42 - Tekstslide