Werkwoordspelling b1b

Vandaag
Lezen
Persoonsvorm en onderwerp
Herhaling tegenwoordige tijd
Regelmatige en onregelmatige werkwoorden
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
Lezen
Persoonsvorm en onderwerp
Herhaling tegenwoordige tijd
Regelmatige en onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

De tegenwoordige tijd

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm tt:
(Vinden) ... jij het leuk om deze quiz te doen?
A
vindt
B
vind
C
vond
D
vondt

Slide 9 - Quizvraag

Door het plaatsen van zonnepanelen _____ het bedrijf op energiekosten.

a: bespaart b: bespaard
persoonsvorm (TT) of voltooid deelwoord (VT)?
A
bespaart
B
bespaard

Slide 10 - Quizvraag

Je _____ de Nederlandse voetbalsupporters bij de Olympische spelen aan hun oranje outfit.

a: herkend b: herkent
persoonsvorm (TT) of voltooid deelwoord (VT)?
A
herkend
B
herkent

Slide 11 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt

'Wat (gebeuren) er nu met hem?'
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurde

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'Jij (organiseren) dit feest'
A
organiseer
B
organiseert

Slide 13 - Quizvraag

De robot begint te melken en ...... (berekenen) de verwachte opbrengst van de koe.

-> Welke werkwoordsvorm moet je invullen?
A
persoonsvorm tt
B
persoonsvorm vt
C
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'De man (bivakkeren) in het bos'

A
bivakkeer
B
bivakkeert

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je de persoonsvorm (TT)?

................ jij wel eens op een laptop?
A
werkt
B
work
C
werk
D
werken

Slide 16 - Quizvraag

Welke persoonsvorm (tt) is goed gespeld?
A
Ze beweerdt dat het normaal is.
B
Ze beweert dat het normaal is. Ze beweert dat het normaal is.
C
Ze beweerd dat het normaal is.
D
Ze beweertd dat het normaal is.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'Ik (worden) vandaag zestien'
A
word
B
wordt

Slide 18 - Quizvraag

Spel de persoonsvorm tt:
Ik (branden)........... mezelf aan de kaars
A
brand
B
brandt

Slide 19 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt

'(melden) u aan!
A
meld
B
meldt

Slide 20 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt

'Wat (gebeuren) er nu met hem?'
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 21 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt

'Jij (begeven) je op glad ijs'
A
begeeft
B
begeefd
C
begeef

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'Ik ..... (worden) vandaag zestien'
A
word
B
wordt
C
werden
D
geworden

Slide 23 - Quizvraag

HUISWERK

Slide 24 - Tekstslide