1. Volgend jaar ..... (reizen) hij rond de wereld.
2. Met Kerst .... (branden) wij altijd kaarsen.
3. Hij ..... (worden) morgen zestien jaar oud.
4. Als het sneeuwt, ..... (gaan) je zus niet naar buiten.
5. Wanneer ..... (aflopen) de komende vakantie .... ?