Examentraining les 10: functies van tekstgedeelten

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Functies van tekstgedeelten

Slide 2 - Tekstslide

5.10 functies van tekstgedeelten

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden:

Concluderend

Redengevend

Tegenstellend

Opsommend
timer
1:30
toch
en
nog
maar
dus
want
concluderend
omdat

Slide 4 - Sleepvraag

Sleep het juiste verband naar het juiste signaalwoord.
om ... te
maar
verder
zo
uitspraak-tegenstelling
uitspraak-opsomming
middel-doel
uitspraak-voorbeeld

Slide 5 - Sleepvraag

Sleep het juiste verband naar het juiste signaalwoord.
daardoor
doordat
want
hetzelfde als
oorzaak-gevolg
uitspraak-vergelijking
uitspraak-reden

Slide 6 - Sleepvraag

WAAR
 NIET
WAAR
Signaalwoorden geven alleen verbanden aan tussen woorden en zinnen.
Een signaalwoord zorgt ervoor dat je een bepaald verband kunt herkennen.
Een signaalwoord is één woord.

Slide 7 - Sleepvraag


schetst de gebeurtenis die heeft geleid tot het schrijven van de tekst
A
definitie
B
aanleiding
C
doelstelling
D
karakterisering

Slide 8 - Quizvraag


Nuancering komt overeen met
A
veronderstelt iets dat nog bewezen moet worden.
B
verfijnt de uitleg of zwakt het een standpunt iets af.
C
probeert aan te tonen dat een argument onjuist is
D
legt uit hoe een verschijnsel is ontstaan.

Slide 9 - Quizvraag


Geeft een verfijning in de uitleg of zwakt een standpunt af
A
relativering
B
nuancering
C
toelichting
D
voorbehoud

Slide 10 - Quizvraag

Welke functies van tekstgedeelten zijn altijd opgenomen in een betoog? Er zijn twee antwoorden goed.
A
standpunt en argumenten
B
argumenten en conclusie
C
Probleem en oplossingen
D
Argumenten en ontkrachting

Slide 11 - Quizvraag


Vergelijkt argumenten, voor- en nadelen of mogelijke oplossingen
A
nuancering
B
uitwerking
C
afweging
D
constatering

Slide 12 - Quizvraag

Het signaalwoord ' bovendien' hoort bij het alineaverband:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 13 - Quizvraag

Welk alineaverband geeft het signaalwoord "maar" aan?
A
Opsomming
B
Reden
C
Tegenstelling

Slide 14 - Quizvraag

Het signaalwoord 'zo' hoort bij het alineaverband...
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
opsomming

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van een alineaverband?
A
Als de alinea's elkaar kunnen vervangen
B
Als de alinea's met elkaar verbonden zijn
C
Als de alinea's weggelaten kunnen worden

Slide 16 - Quizvraag

Bij welk alineaverband horen de signaalwoorden en / ook?
A
mening en argumenten
B
oorzaak en gevolg
C
Opsomming
D
Samenvatting

Slide 17 - Quizvraag

Bij welk alineaverband hoort het signaalwoord: dus?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
conclusie

Slide 18 - Quizvraag