Bedrijfseconomie - Afschrijvingsmethoden

Welkom! Kijk op de plattegrond waar je zit :)
Nikki
Annabel
Steijn
Liz
Welkom!    
Kijk op de plattegrond waar je zit!

Maura
Marit
Suus
Linn
Manou
Danique
Lisa
Charlotte
Aline
Sven
Fieke
Jill
Gwen
Luna
Fede
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom! Kijk op de plattegrond waar je zit :)
Nikki
Annabel
Steijn
Liz
Welkom!    
Kijk op de plattegrond waar je zit!

Maura
Marit
Suus
Linn
Manou
Danique
Lisa
Charlotte
Aline
Sven
Fieke
Jill
Gwen
Luna
Fede

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Tekstslide

Planning les beco 10-04   
  • 13:00 - 13:05  Planning / lesdoelen
  • 13:05 - 13:15   Herhaling les 09-04 & begrippen
  • 13:15 - 13:30    Uitleg afschrijvingsmethodes met voorbeelden.
                                      Groep A zelfstandig theorie doornemen en maken: blauw/oranje/groen. 
  • 13:30 - 13:50   Groep B zelfstandig maken: oranje. Klaar?
                                       Groen met hulp van studenten uit A
                                       Groep C blauw onder begeleiding docent, daarna zelfstandig: oranje.
  • 13:50 - 14:00   Terugblik en afsluiting

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Start uitleg afschrijvingsmethodes
atS
Wat weet je nog  van de vorige les ? 

Slide 7 - Tekstslide

Wat geldt voor een duurzaam productiemiddel ?
A
Het DPM is milieuvriendelijk gemaakt
B
Het DPM wordt bij 1 productieproces gebruikt
C
DPM wordt bij meerdere productieprocessen gebruikt

Slide 8 - Quizvraag

Wat gebeurt er na verloop van tijd met de waarde van een duurzaam productiemiddel?
A
De waarde van het DPM blijft gelijk
B
Het DPM wordt minder waard
C
Het DPM wordt meer waard

Slide 9 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Afschrijvingen zijn jaarlijkse kosten van waardevermindering
B
Afschrijvingen zijn jaarlijkse opbrengsten van waardevermindering
C
Waardevermindering zorgt voor winst op het DPM
D
Door waardevermindering is het DPM versleten

Slide 10 - Quizvraag

Afschrijven op een DPM doe je
A
1 keer
B
5 jaar
C
Zolang het DPM wordt gebruikt

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Start uitleg afschrijvingsmethodes
atS
Begrip van begrippen

Slide 13 - Tekstslide

De ............................ is het bedrag waarvoor je het duurzame productiemiddel hebt gekocht. 

Een ander woord voor de kosten van waardevermindering is .................................

De ............................. bereken je zo: de aanschafwaarde min de totale afschrijvingen op dat moment 

Wat het duurzame productiemiddel nog opbrengt als je stopt het te gebruiken noemen we de ................................

De ...................................... zegt iets over hoe lang het duurzame productiemiddel meegaat. 
Daar hebben we twee soorten van: 

De periode tot het duurzame productiemiddel volledig versleten is noemen we ook wel de ...........................................

De periode tot op het moment dat het goedkoper is om een nieuw duurzaam productiemiddel te kopen in plaats van het bestaande te blijven gebruiken. We schrijven over het algemeen af tot deze ............................................ voorbij is. 

aanschafwaarde
Afschrijving
Boekwaarde
Restwaarde
Levensduur
Technische levensduur
Economische levensduur

Slide 14 - Sleepvraag

Start uitleg afschrijvingsmethodes
atS
Start uitleg afschrijvingsmethodes


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag!

Slide 30 - Tekstslide

Een ondernemer heeft een bestelauto gekocht voor € 30.000.
Na vijf jaar is de bestelauto bij verkoop nog € 5000 waard.
Wat zijn de jaarlijkse lineaire afschrijvingskosten?

Slide 31 - Open vraag

Een ondernemer koopt een bestelwagen voor € 20.000.
Hij schrijft jaarlijks af met 10% van de boekwaarde.
Wat is de boekwaarde na 2 jaar?

Slide 32 - Open vraag

Een ondernemer koopt een bestelwagen voor € 20.000.
Hij schrijft jaarlijks af met 10% van de boekwaarde.
Wat is de boekwaarde na 2 jaar?
Gebruik de formule: A x ( 1 - a )^n

Slide 33 - Open vraag

Maak opgave 5.20 op blz. 216
Wat is de jaarlijkse afschrijving?
Wat is de boekwaarde aan het begin van jaar 4?

Slide 34 - Open vraag

Maak opgave 5.22 op blz. 217
Wat is de afschrijving in jaar 3?
Wat is de boekwaarde aan het begin van jaar 6?
Gebruik hiervoor de formuleL: A x ( 1 - a )^n en laat je berekening zien.

Slide 35 - Open vraag

Maak opgave 5.23.
Wat is de boekwaarde begin jaar 5?
Gebruik hiervoor de formule: A x ( 1 - a )^n
Laat je berekening zien.

Slide 36 - Open vraag




Soms is het percentage waarmee je afschrijft niet bekend.
Onderstaande formule gebruik je om het afschrijvingspercentage te berekenen als je afschrijft met een vast percentage van de boekwaarde.  
Je gebruikt hiervoor de restwaarde,  de aanschafwaarde en het aantal jaren dat er wordt afgeschreven = n (economische levensduur).     
Afschrijvingspercentage berekenen

Slide 37 - Tekstslide

Er wordt een DPM gekocht voor €192.000.
Na 3 jaar afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde is het DPM nog € 81.000 waard.
Wat is de boekwaarde aan het einde van jaar 2 ?

Slide 38 - Open vraag

Doelen bereikt?

Slide 39 - Tekstslide

Welke 2 afschrijvingsmethodes ken je?
A
Afschrijven met een vast percentage van de restwaarde
B
Lineair afschrijven
C
Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde
D
Exponentieel afschrijven

Slide 40 - Quizvraag

Wat is de betekenis van de afkorting BW
A
Beurswaarde
B
Boekwaarde
C
Brutowaarde
D
Brutowinst

Slide 41 - Quizvraag

Wat is de juiste formule voor het berekenen van de jaarlijkse lineaire afschrijving?
A
(A-R) : n
B
(R-A) : n
C
(A-n) : R
D
(R-n) : A

Slide 42 - Quizvraag

Bij afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde is het bedrag dat wordt afgeschreven elk jaar hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quizvraag

In de formule: A x ( 1 - a )^n
is de kleine letter a:
A
Het afschrijvingspercentage
B
De aanschafwaarde
C
Het afschrijvingspercentage : 100
D
De restwaarde : 100

Slide 44 - Quizvraag

Wat betekent het onderdeel (1-a) in de formule: A x ( 1 - a )^n
A
De negatieve groeifactor
B
De groeifactor
C
De afschrijving
D
De boekwaarde

Slide 45 - Quizvraag

Huiswerk

  • Opgaven §5.4 tot en met 5.25
  • Extra oefenen?  Digiplein! 
  • Lezen blz. 221-224  
Volgende les

§5.5 Kosten van arbeid

  • Arbeidsvoorwaarden
  • Inkomstenbelasting
  • Loonberekening

Optioneel:
Neem een loonstrookje mee!

Slide 46 - Tekstslide

Mijn deelname aan deze les heeft mij geholpen
om verschillende methodes van afschrijven zelfstandig te leren toepassen. Ik vertrouw erop dat ik in staat ben dit onderwerp zelfstandig af te ronden.
0100

Slide 47 - Poll

Tot volgende week!

Slide 48 - Tekstslide