Grammatica Blok 3 & 4 - woordsoortbenoeming

Grammatica - woordsoortbenoeming
Blok 3 en 4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica - woordsoortbenoeming
Blok 3 en 4

Slide 1 - Tekstslide

Je kan (havo):
Woordsoortbenoeming
- zelfstandig ww benoemen
- hulp ww benoemen
- koppel.ww benoemen

Ook kan je de woordsoorten van blok 1 en 2 benoemen.
( znw, lw, bijv.nw, vz, pers.vnw, bez.vnw, hww, zww,  wederkerend.vnw, wederkerig.vnw)


Je kan (vwo):
Woordsoortbenoeming
- koppel.ww benoemen
- bepaalde hoofdtelwoorden benoemen
- onbepaalde hoofdtelwoorden benoemen
- bepaalde rangtelwoorden benoemen
- onbepaalde rangtelwoorden benoemen
- voegwoord (nevenschikkend & onderschikkend) benoemen


Ook kan je de woordsoorten van blok 1 en 2 benoemen.
( znw, lw, bijv.nw, vz, pers.vnw, bez.vnw, hww, zww, vragend.vnw, aanw.vnw, betr.vnw, onbep.vnw, wederkerend.vnw, wederkerig.vnw)

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig ww
Geeft aan wat er wordt gedaan. Geeft de handeling aan in de zin.
Er staat altijd maar 1 zelfstandig werkwoord in de zin.

Vb.
Imme fietst elke dag naar school.
Imme is naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.

Slide 3 - Tekstslide

Hulp ww
Als een zin meerdere ww heeft, is het ww dat de handeling aangeeft altijd een voltooid deelwoord of een infinitief. 
De persoonsvorm en eventuele andere ww zijn dan een hulpwerkwoord.

Vb.
Imme is elke dag naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.

Slide 4 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Er zijn 9 koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Het koppelwerkwoord geeft géén handeling aan, maar koppelt het onderwerp van de zin aan het deel waarin een bijvoeg.nw of znw staat. 
Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.


Vb. Shayla is een gezellige vriendin. (is geeft geen handeling aan, het koppelt Shayla aan een gezellige vriendin.)

Slide 5 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
- Als het kww het ond koppelt aan een deel met een zelfs.nw, dan kun je het kww meestal vervangen door een =-teken.
Shayla is een gezellige vriendin.
Shayla = een gezellige vriendin.
- Als het kww het ond koppelt aan een deel met een bijv.nw, dan kun je het bijv.nw voor het znw in het onderwerp plaatsen.
De leraar wordt ongeduldig van je gezeur.
De ongeduldige leraar.

Slide 6 - Tekstslide

Kww als volt.dw of infinitief
In een zin kunnen ook een hww en een kww voorkomen. Het kww is dan een volt.dw of een infinitief.
Vb. Junior is twee weken ziek geweest.
Kww= geweest, Hww= is.
Vb. Zal hij nu voorlopig niet meer ziek zijn?
Kww= zijn, Hww= zal.

Slide 7 - Tekstslide

Kww/hww/zww
De werkwoorden zijn, worden en blijven kunnen als kww of als hww worden gebruikt.
De werkwoorden zijn en blijven kunnen ook als zww worden gebruikt, dan hebben ze de betekenis van 'zich ergens bevinden'.


Een kww en een zww kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen!

Slide 8 - Tekstslide

Stappenplan wwg/nwg
(hww-zww-kww)
Stap 1: haal alle werkwoorden uit de zin
Stap 2: kijk wat het belangrijkste ww is.
Stap 3: is dat ww 1 van de 9 koppelwerkwoorden?
(zijn, worden, blijven - lijken, blijken, schijnen - heten, dunken, voorkomen)
JA? : CHECK--> koppelt het kww een eigenschap aan het onderwerp? Dan heb je een nwg (en is je belangrijkste werkwoord een kww.)
NEE? : CHECK-->  voert het onderwerp de handeling uit? Dan heb je een wwg ( en is je belangrijkste werkwoord een zww.)
De overige werkwoorden zijn dan hww.

Slide 9 - Tekstslide

Aan het werk
Havo Blok 3:
opdracht 9, 11, 13, 14, 15, 16, 17
Vwo Blok 3:
opdracht  7, 8, 9, 10, 11, 12, 14 Extra 13

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk nw in een nwg
Een bijv.nw staat meestal direct voor een znw. 
Een koppelwerkwoord kan het onderwerp aan een znw koppelen of aan een bijv.nw. 
Een bijv.nw in een zin met een kww kan voor of achter het kww staan.
Vb.
De artsen zijn  aardig.
lw    znw     kww    bijv.nw

Kijk dus goed!  Als er een kww in de zin staat.

Slide 11 - Tekstslide

Aan het werk (havo)
Havo blok 4:
opdracht 9, 10, 11, 12, 13


Slide 12 - Tekstslide

Telwoord: hoofdtelwoorden (vwo)
Er zijn verschillende soorten telwoorden: hoofdtelwoorden en rangtelwoorden.

Hoofdtelwoorden: geven een hoeveelheid aan.
- bepaalde hoofdtelwoorden: geven een nauwkeurige hoeveelheid. Ook breuken horen hierbij. Één, driehonderd, miljoen, een vierde, een achtste.
- onbepaalde hoofdtelwoorden: geven een onnauwkeurige hoeveelheid aan. alle, weinig, wat, veel, sommige, enkele, verscheidene.

Slide 13 - Tekstslide

Telwoord: rangtelwoorden (vwo)
Rangtelwoorden geven een plaats in rangorde aan.
- bepaalde rangtelwoorden: geven de nauwkeurige plaats in een rangorde aan: eerste, tweede, honderdste, duizendste.
- onbepaalde rangtelwoorden: geven de onnauwkeurige plaats in een rangorde aan: middelste, laatste, zoveelste, hoeveelste.

Slide 14 - Tekstslide

Voegwoord (vwo)
Een zin met 1 persoonsvorm is een enkelvoudige zin.
Een zin met meerdere persoonsvormen is een samengestelde zin.
Samengestelde zinnen worden meestal met elkaar verbonden door voegwoorden.

Voegwoorden:  zijn woorden die woordgroepen of zinnen met elkaar verbinden. 
Er zijn twee soorten voegwoorden: nevenschikkende voegwoorden en onderschikkende voegwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden
Deze voegwoorden verbinden gelijkwaardige delen. Dat zijn delen die je onafhankelijk van elkaar kunt gebruiken zonder dat je de woordvolgorde van de delen van de zin verandert. 

Nevenschikkende voegwoorden zijn: en, want, maar, of.

Vb.
Het kamp lijkt niet leuk, maar ik ga er toch naartoe.
Laat je vinger verbinden, want hij blijft bloeden.

Slide 16 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden
Deze voegwoorden verbinden ongelijkwaardige delen.  Je kunt één van de delen niet onafhankelijk van het andere deel gebruiken zonder de woordvolgorde van de zin te veranderen.

Onderschikkende voegwoorden zijn: dat, doordat, nadat, omdat, totdat, voordat, zodat. En woorden zoals: aangezien, als, daarom, dan, hoewel, indien, mits, tenzij, terwijl, ofschoon, zodra. 
Het woordje of.  Deze kan ook nevenschikkend voorkomen.

Vb. 
Willen je ouders dat je meer aan je schoolwerk doet?
Je moet goed leren voor deze toets, zodat je voor dit vak een voldoende kunt staan.

Slide 17 - Tekstslide

Aan het werk
Havo blok 4:
opdracht 9, 10, 11, 12, 13

Vwo blok 4:
opdracht 7, 8, 9, 10, 11, 12

Slide 18 - Tekstslide