Je weet wat de functie is van een koppelwerkwoord.
Je weet wat de koppelwerkwoorden zijn.
Je kunt een koppelwerkwoord herkennen in een zin.
Je kunt zelf zinnen maken met een koppelwerkwoord erin.
Je kunt hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden onderscheiden.
Slide 2 - Tekstslide
Soorten werkwoorden
Naast het
Zelfstandig werkwoord (zww)
En het hulpwerkwoord (hww)
Heb je ook een Koppelwerkwoord (kww)
Een koppelwerkwoord komt voor in het naamwoordelijk gezegde, hierover leer je later meer.
Slide 3 - Tekstslide
Er zijn negen koppelwerkwoorden:
Zijn
Worden
Blijven
Blijken
Lijken
Schijnen
Heten
Dunken
Voorkomen
Slide 4 - Tekstslide
Een koppelwerkwoord (kww) geeft géén handeling aan. Het koppelt het onderwerp van een zin aan het deel waarin een bijvoeglijk of een zelfstandig naamwoord staat. Het onderwerp doet niet iets, maar IS iets.
Slide 5 - Tekstslide
Shayla is een gezellige vriendin.
Shayla is het onderwerp.
IS geeft geen handeling aan.
IS koppelt Shayla aan 'een gezellige vriendin'.
Slide 6 - Tekstslide
De leraar wordt ongeduldig van je gezeur:
'De leraar' is het onderwerp.
'Wordt' geeft geen handeling aan.
'Wordt' koppelt ongeduldig aan 'de leraar'.
Slide 7 - Tekstslide
Tips: 1/2
Als het KWW het onderwerp koppelt aan een deel met een zelfstandig naamwoord dan kan je het koppelwerkwoord vaak vervangen voor een = teken. (Shayla = een gezellige vriendin).
Slide 8 - Tekstslide
Tips 2/2
Als het KWW het onderwerp koppelt aan een deel met een bijvoeglijk naamwoord dan kun je het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord in het onderwerp plaatsen.
Het woord noemt een eigenschap of kenmerk van het zelfstandig naamwoord.
Dan kan je het koppelwerkwoord weglaten.
(Bijvoorbeeld: De leraar is/ wordt ongeduldig ->De ongeduldige leraar).
Slide 9 - Tekstslide
EVEN OEFENEN
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het KWW?
Welke delen van de zin worden gekoppeld?
Slide 11 - Tekstslide
1/2
Gelukkig wordt het weer in het weekend zomers.
Slide 12 - Tekstslide
2/2
wordt
Het koppelt zomers aan het weer
Slide 13 - Tekstslide
1/2
Een uitstapje naar Lille lijkt me erg leuk.
Slide 14 - Tekstslide
2/2
Lijkt
Het koppelt erg leuk aan een uitstapje naar Lille
Slide 15 - Tekstslide
1/2
Die man tegenover mij in de bus kwam mij heel bekend voor.
Slide 16 - Tekstslide
2/2
Kwam voor (voorkomen)
Het koppelt 'heel bekend' aan 'Die man tegenover mij in de bus'.
Slide 17 - Tekstslide
1/2
Ons reisje naar het Archeon blijft na al die jaren nog steeds interessant.
Slide 18 - Tekstslide
2/2
Blijft
Het koppelt interessant aan 'Ons reisje naar het Archeon'.
Slide 19 - Tekstslide
1/2
De kerstmusical was een groot succes.
Slide 20 - Tekstslide
2/2
Was
Het koppelt de kerstmusical aan een groot succes
Slide 21 - Tekstslide
1/2
Nederlands blijft voor mij een makkelijk vak.
Slide 22 - Tekstslide
2/2
Blijft
Het koppelt een makkelijk vak aan Nederlands.
Slide 23 - Tekstslide
Einde oefening
Nu nog een klein beetje extra uitleg.
Slide 24 - Tekstslide
Een HWW én een KWW
In een zin kunnen ook een HWW én een KWW voorkomen. Het KWW is dan een voltooid deelwoord óf een infinitief.
Slide 25 - Tekstslide
Junior is twee weken ziek geweest:
gezegde = is geweest
is = HWW
geweest = KWW
Slide 26 - Tekstslide
Zal hij nu voorlopig niet meer ziek zijn?
gezegde = zal zijn
zal = hww
zijn = kww
Slide 27 - Tekstslide
De werkwoorden zijn/ worden en blijven kunnen als kww én als hww worden gebruikt.
De werkwoorden zijn en blijven kunnen ook als zww worden gebruikt. Ze hebben dan de betekenis van 'zich ergens bevinden'.
Slide 28 - Tekstslide
Junior is ziek
is = kww
Junior is ziek geweest
is = hww
Junior is weer op school
is = zww
De winkel blijft twee weken dicht
blijft = kww
De winkel blijft twee weken gesloten
blijft = hww
De winkel blijft in de hoofdstraat
blijft = zww
De serie wordt steeds spannender
wordt = kww
De serie wordt niet meer uitgezonden
wordt = hww
Een kww en een zww kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen!
Slide 29 - Tekstslide
Resumerend
De lesdoelen waren:
Je weet wat de functie is van een koppelwerkwoord.
Je weet wat de koppelwerkwoorden zijn.
Je kunt een koppelwerkwoord herkennen in een zin.
Je kunt zelf zinnen maken met een koppelwerkwoord erin.
Je kunt hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden onderscheiden.