Literatuur - herhaling

Literatuur - herhaling
Personages
Spanning
Vertelperspectief
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Literatuur - herhaling
Personages
Spanning
Vertelperspectief

Slide 1 - Tekstslide

Wat is literatuur?

Slide 2 - Woordweb

PERSONAGES
- protagonist
- antagonist
- nevenpersonage
- round character
- flat character
- karikatuur

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een synoniem voor 'hoofdpersonage'?

Slide 4 - Open vraag

Welk soort personage is de Joker?
A
protagonist
B
antagonist
C
nevenpersonage

Slide 5 - Quizvraag

Personages van wie het karakter verandert doorheen het verhaal, zijn ...
A
round charachters
B
flat characters

Slide 6 - Quizvraag

SPANNING
- retardering
- cliffhanger
- ruimte
- stilistische technieken
- chronologie
- red herring
- Jan Klaassen

Slide 7 - Tekstslide

___ is wanneer de spanning wordt opgedreven omdat er informatie wordt uitgesteld.

Slide 8 - Open vraag

De lezer krijgt informatie die hij in feite niet nodig heeft en wordt zo op het verkeerde been gezet
A
Jan Klaassen
B
retardering
C
cliffhanger
D
red herring

Slide 9 - Quizvraag

De lezer weet meer dan het personage.
A
Jan Klaassen
B
retardering
C
cliffhanger
D
red herring

Slide 10 - Quizvraag

Het antwoord op een aantal vragen waar de lezer mee zit, wordt telkens uitgesteld.
A
Jan Klaassen
B
retardering
C
cliffhanger
D
red herring

Slide 11 - Quizvraag

Net op een spannend moment schakelt de auteur over naar een andere verhaallijn.
A
Jan Klaassen
B
retardering
C
cliffhanger
D
red herring

Slide 12 - Quizvraag

Andere spanningstechnieken

Slide 13 - Woordweb

VERTELPERSPECTIEF
- ik-verteller
- alwetende hij/zij-verteller
- personele hij/zij-verteller

Slide 14 - Tekstslide

We kennen de gedachten en gevoelens van één persoon.
A
ik-verteller
B
alwetende hij-verteller
C
personele hij-verteller

Slide 15 - Quizvraag

De verteller weet wat er op verschillende plaatsen gebeurt.
A
ik-verteller
B
alwetende hij-verteller
C
personele hij-verteller

Slide 16 - Quizvraag