3M unit 4 lesson 4

3M Unit 4 lesson 4
Please sit down,  open your device and log into the online books and lesson up.  Then start reading in your reading books. If you didn't bring your reading book start copying the irregular verbs 
timer
10:00
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

3M Unit 4 lesson 4
Please sit down,  open your device and log into the online books and lesson up.  Then start reading in your reading books. If you didn't bring your reading book start copying the irregular verbs 
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Holes 3MA
23 jan: read 1 t/m chapter 4
28 jan: t/m chapter 7
4 feb: t/m chapter 12
11 feb: t/m chapter17
13 feb; t/m cjhapter 22
18 feb; t/m chapter 27
20 feb t/m chapter 31
4 mrt t/m chapter 35
13 mrt t/m chapter 42
18 mrt t/m chapter 44
20 mrt t/m chapter 48
25 mrt Uit!

Slide 2 - Tekstslide

Holes 3ME
23 jan: read 1 t/m chapter 4
28 jan: t/m chapter 7
4 feb: t/m chapter 12
11 feb: t/m chapter17
14 feb; t/m chapter 22
18 feb; t/m chapter 27
21 feb t/m chapter 31
4 mrt t/m chapter 35
13 mrt t/m chapter 42
18 mrt t/m chapter 44
21 mrt t/m chapter 48
25 mrt Uit!

Slide 3 - Tekstslide

Handelingsdeel 3M

Slide 4 - Tekstslide

Lesson 4
You are going to start lesson by doing the tryouts, then we will do excercises 27 to 38 together

Slide 5 - Tekstslide

Relative clauses
I know the three main English relative clauses 
I know when to use which one 

Who - which - that - X

Slide 6 - Tekstslide

I know the three main English relative clauses 
I know when to use which one 

Who - which - that - X

Who: personen
Which: dingen

that: personen en dingen
Mag als er geen komma staat voor de bijzin. 

X: Je mag who, which of that weglaten als het géén onderwerp is in de bijzin.

Slide 7 - Tekstslide

She worked for a man ... used to be an athlete
A
who
B
which
C
that
D
X

Slide 8 - Quizvraag

Relative clauses WHO - WHICH - THAT 
Dutch: betrekkelijke voornaamwoorden 

I play tennis with Henk 
Henk lives in Nijkerk
I play tennis with Henk, who lives in Nijkerk 



Slide 9 - Tekstslide

WHO - WHICH - THAT - X
Who - als het op personen slaat 
Which - als het op dieren/dingen slaat 
That - als er geen komma in de zin staat kun je who/which vervangen door that
X - als het tweede gedeelte van de zin met een onderwerp begint kun je who/which/that weglaten

Slide 10 - Tekstslide

Grammar 
now do 46 and 47

Slide 11 - Tekstslide

Comparisons 
In het Nederlands noemen we ze trappen van vergelijkingen.
Gebruik: Om mensen of dingen te beschrijven
Je vergelijkt ze met elkaar. 
Comparative: Vergrotende trap
  Superlative: Overtreffende trap. 
C
B
A
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.

Slide 12 - Tekstslide

Comparisons 
Woorden van 1 lettergreep/syllable:
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est
old
older
oldest

Slide 13 - Tekstslide

Comparisons 
Woorden van 3 lettergrepen of meer:
- Vergrotende trap: more 
- Overtreffende trap: most
expensive
more expensive
most expensive

Slide 14 - Tekstslide

Comparisons 
Woorden van 2 lettergrepen - eindigend op -le/-er/-ow/-y
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est

Woorden van 2 lettergrepen - niet eindigend op -le/-er/-ow/-y
- Vergrotende trap: more
- Overtreffende trap: most


Slide 15 - Tekstslide

Welk rijtje is juist?
A
Good - Better - Best
B
Good - Gooder - Goodest
C
Beautiful - Beautifuler - Beautifulest
D
Small - More small - Most small

Slide 16 - Quizvraag

That group is _____ the other group.
A
the more serious
B
the most serious
C
more serious than
D
most serious than

Slide 17 - Quizvraag

Welk rijtje klopt niet?
A
nice - nicer - nicest
B
happy - happier - happiest
C
bad - badder - baddest
D
beautiful - more beautiful - most beautiful

Slide 18 - Quizvraag

It is _____ to find good football players.
A
more difficult
B
difficulter
C
most difficult
D
difficultest

Slide 19 - Quizvraag

Adele is famous. Lady Gaga is _____,
Michael Jackson is _____!
A
more famous, the most famous
B
famouser, the most famous
C
famouser, the famousest
D
more famouser, most famous

Slide 20 - Quizvraag

Grammar 
now do 48

Slide 21 - Tekstslide

Homework
Read Holes t/m chapter 12 
Test!!!

Slide 22 - Tekstslide