2VH SO Grammatica

Instructie
  • Je maakt de vragen in de gegeven volgorde.
  • Je kunt niet in de weektaken, die zijn afgesloten.
  • Alle leerlingen hebben een andere volgorde van vragen.
  • Je hebt  45 minuten de tijd.
  • Met verlenging 5 minuten.
  • De camera is aan en je telefoon is uit!
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Instructie
  • Je maakt de vragen in de gegeven volgorde.
  • Je kunt niet in de weektaken, die zijn afgesloten.
  • Alle leerlingen hebben een andere volgorde van vragen.
  • Je hebt  45 minuten de tijd.
  • Met verlenging 5 minuten.
  • De camera is aan en je telefoon is uit!

Slide 1 - Tekstslide

Die leerling is echt ontzettend goed in grammatica geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel van het gezegde?
A
in grammatica
B
Die leerling
C
is geworden
D
echt ontzettend goed

Slide 2 - Quizvraag

Het benoemen van zinsdelen hebben veel leerlingen bij de toets moeilijk gevonden.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
hebben gevonden
B
moeilijk gevonden
C
gevonden
D
grammatica zinsdelen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is redekundig ontleden ?
A
ontleden
B
ontleden van de zinsdelen
C
ontleden van de woordsoorten
D
iets met grammatica

Slide 4 - Quizvraag

Lachend legde de docent de grammatica uit. Wat voor soort werkwoord is 'lachend'?
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Onvoltooid deelwoord
D
Infinitief

Slide 5 - Quizvraag

Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin.

Ik heb je gisteren toch al gebeld?



A
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord en hulpwerkwoord
C
alleen koppelwerkwoorden
D
alleen zelfstandige werkwoorden

Slide 6 - Quizvraag

Hoe vind je een voorzetselvoorwerp in een zin?

Slide 7 - Open vraag


Welke soort werkwoorden staan er in de zin:
Ik heb je gisteren toch al gebeld?



A
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord en hulpwerkwoord
C
alleen koppelwerkwoorden
D
alleen zelfstandige werkwoorden

Slide 8 - Quizvraag

Bedenk een zin met een bijvoeglijk naamwoord dat deel is van het meewerkend voorwerp

Slide 9 - Open vraag

Ontleed de zin hieronder redekundig met behulp van de dia's die erna volgen.

In veel sporten is meten een ingewikkeld fenomeen.


Slide 10 - Tekstslide

Wat is de pv?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
A
In veel sporten
B
is meten
C
een ingewikkeld fenomeen
D
meten

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
A
is
B
is ingewikkeld
C
is een ingewikkeld fenomeen
D
is een fenomeen

Slide 13 - Quizvraag

Met welk soort gezegde heb je te maken?
A
nwg
B
wwg

Slide 14 - Quizvraag

Zit er een lijdend voorwerp en/of een meewerken voorwerp in deze zin?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de bwb?
A
In veel sporten
B
veel sporten

Slide 16 - Quizvraag

Taalkundig ontleden
In de dia's hierna volgen twee zinnen. Je benoemt ieder woord apart. Het zijn geen meerkeuze vragen. LessonUp rekent veel dingen fout als je het antwoord niet op dezelfde manier hebt geschreven als ik dat heb gedaan.  Gebruik dus bij het beantwoorden steeds de goede afkortingen, dan kan het niet fout gaan. Gebruik ook alleen kleine letters, dus geen hoofdletters. Gebruik voor de werkwoorden zww, hww en kww. 

Slide 17 - Tekstslide

Zin 1

Heeft iemand je een complimentje gegeven?

Slide 18 - Tekstslide

heeft?

Slide 19 - Open vraag

iemand

Slide 20 - Open vraag

je

Slide 21 - Open vraag

een

Slide 22 - Open vraag

complimentje

Slide 23 - Open vraag

gegeven

Slide 24 - Open vraag

Zin 2
Wie mag dat dan wel zijn?
Wat is "wie" ?

Slide 25 - Open vraag

mag

Slide 26 - Open vraag

dat

Slide 27 - Open vraag

dan

Slide 28 - Open vraag

wel

Slide 29 - Open vraag

zijn

Slide 30 - Open vraag