Herhaling Lilian

Welkom bij Nederlands
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Les 6 herhaling
1. Wanneer is de toets?
2. Heb je nu vragen?

Slide 2 - Tekstslide

Les 6 herhaling: onderwerpen
1. Samentrekking
2. Beknopte bijzin
3. Als/ dan   ik/mij
4. Werkwoorden
5. hen-hun

Slide 3 - Tekstslide

1.  Is de samentrekking goed? stappenplan
1. Wat kan je aanvullen na -en- of -maar-? (Wat heb je wegggelaten?
2. Mag dat? Is het hetzelfde? Zie de voorwaarden in de volgende slide.

Slide 4 - Tekstslide

1. Wanneer mag je samentrekken?
4 Voorwaarden

1. Getal
2. Betekenis 
3. Grammaticale functie 
4. Volgorde onderwerp - persoonsvorm

Slide 5 - Tekstslide

Sinterklaas heeft een mijter op en zes cola
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quizvraag

De huizen worden gesloopt en de flat gerenoveerd.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

Met verbazing hebben wij dit vernomen en bieden u onze excuses aan.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag

Eerst bezoeken wij Rome en daarna Florence.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quizvraag

De goederen verwachten wij vandaag en sturen wij direct door.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quizvraag

Het bedrag van € 5000,- vinden wij reëel en wordt door ons op uw rekening bijgeschreven.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quizvraag

Ik beheers goede of foute samentrekking.
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

2. Beknopte bijzin: stappenplan
1. Wat is de hoofdzin? (en wat is de beknopte bijzin?)
2. Wat is het onderwerp van de hoofdzin?
3. Vul dat onderwerp in de hoofdzin aan of denk het erbij.
(soms moet je het werkwoord een beetje veranderen)
4. Kan dat? Is de zin goed? Bedoel je dit?

Ja: hij is goed
Nee: hij is fout.

Slide 13 - Tekstslide

Dromend van zijn vriendin liep hij tegen een lantaarnpaal
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

Dromend van zijn vriendin, liep hij tegen een lantaarnpaal.
1. ..., liep hij tegen een lantaarnpaal = hoofdzin.
2. -Hij- is het onderwerp in de hoofdzin.
3. Hij droomt van zijn vriendin of: terwijl hij van zijn vriendin droomt,.....
4. Dat kan, dat klopt, dus hij is goed.

Slide 15 - Tekstslide

Huppelend van plezier kwam het kind de klas binnen.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Kijkend uit het raam viel plotseling een dakpan naar beneden.
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

Ik beheers de beknopte bijzin.
0100

Slide 18 - Poll

Wanneer gebruik je -dan-?

Slide 19 - Woordweb

3. als/dan/....ik/mij

Als/dan ik (ezelsbruggetje + persoonsvorm)
Als/dan jij
Als/dan hij/zij/u
Als/dan wij
Als/dan jullie
Als/dan zij

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer gebruik je -als-? Geef twee voorbeeldzinnen.

Slide 21 - Open vraag

Hij is groter dan haar.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Een hotel in Londen kost tien keer zo veel als in Praag.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Hij is lang niet zo precies als zijn collega.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quizvraag

Ik voel me net zo blij als hun.
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

Ik beheers als/dan... mij/ik.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

4. Werkwoorden
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het eerste wat je moet uitzoeken als je een vraag krijgt over werkwoorden?

Slide 28 - Open vraag

Wanneer gebruiken we 't ex kofschip

Slide 29 - Open vraag

Wij doen pas zaken als u dat contract ondertekend.
A
Goed
B
Fout

Slide 30 - Quizvraag

Wij doen pas zaken als u dat contract
heeft ondertekend.
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quizvraag

Word je later juridisch medewerker?
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quizvraag

Dat word je niet iedere dag gevraagd.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

De afgelaste wedstrijd werd pas weer uitgesteld.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

Vermeld je wel precies wie er niet aanwezig zijn?
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quizvraag

Dat verbaast mij trouwens niet.
A
Goed
B
Fout

Slide 36 - Quizvraag

De politie heeft de zaak verkeerd beoordeeld.
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quizvraag

Zij werden niet op hun woord gelooft.
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quizvraag

De advocaat weet, dat zijn cliënt in gevaar verkeerd.
A
Goed
B
Fout

Slide 39 - Quizvraag

Ik ronde mijn studie vorig jaar al af.
A
Goed
B
Fout

Slide 40 - Quizvraag

Tegen de zomer is iedereen ingeënd.
A
Goed
B
Fout

Slide 41 - Quizvraag

Wat ging goed bij jou bij de items over de werkwoorden?

Slide 42 - Poll

Wanneer gebruik je -hen-?

Slide 43 - Open vraag

De rechters vragen om het dossier. De griffier geeft het aan ...........
A
hen
B
hun

Slide 44 - Quizvraag

De rechters vragen om het dossier. De griffier geeft het ..........
A
hen
B
hun

Slide 45 - Quizvraag

De verdachten worden voorgeleid.
Ik zie..........daar staan.
A
hen
B
hun

Slide 46 - Quizvraag

De door .......opgevraagde stukken worden gestuurd.
A
hen
B
hun

Slide 47 - Quizvraag

Hoe ging deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Poll

Wat ga je de komende week doen?

Slide 49 - Open vraag