7-12 lire

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Programme
récapitulation
nakijken le bilan
voorbereiden toets

Le programme d'aujourd'hui:
  • la présentation
  • lire et exercices
Le but: à la fin de ce cours:

  • Je sais comment lire un texte et faire ses exercices
  • J'ai travaillé aux tâches D (lire)

Slide 3 - Tekstslide

Lezen - Stappenplan lezen
Ga je een tekst lezen? Gebruik dan het volgende stappenplan.

Stap 1 Oriënterend lezen --> Lees eerst de titel en kijk naar de afbeeldingen. Nu kun je vaak voorspellen wat het onderwerp van de tekst is. Kijk ook wat voor soort tekst het is.
Stap 2 Globaal lezen --> Lees de inleiding en het slot, de tussenkopjes en de eerste en laatste zin van iedere alinea.
Stap 3 Intensief lezen -->  Lees nu de rest van de tekst.

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1: Oriënterend lezen
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van een tekst.

Om het onderwerp te vinden, lees je een tekst alleen maar oriënterend. 
Je leest dan de titel en bekijkt de plaatjes. 
Kijk ook wat voor soort tekst het is: een advertentie, een interview, een internetpagina enzovoort.
Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, begrijp je de tekst beter wanneer je hem helemaal leest.

Slide 5 - Tekstslide

Stap 2: Globaal lezen

Titel gelezen en de afbeeldingen bekeken? Dan ga je nu globaal lezen.
  • Lees de inleiding en het slot.
  • Lees de tussenkopjes.
  • Lees de eerste en laatste zin van iedere alinea.
De belangrijkste informatie uit de tekst halen? Beantwoord dan de 6 vragen: 
  • over wie / waarover gaat het?
  • wat gebeurt er?
  • waar?
  • wanneer?
  • waarom?
  • hoe?









Slide 6 - Tekstslide

Stap 3: Intensief lezen

Heb je de tekst globaal gelezen? Dan ga je als laatste stap de tekst helemaal doorlezen. Als je dat gedaan hebt, weet je precies waar de tekst over gaat.

Let op! Je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen.

Slide 7 - Tekstslide

Vocabulaire - Betekenis raden
Je hoeft niet alle Franse woorden te kennen om een tekst te kunnen begrijpen.
Soms kun je een woord raden. 

1. Je herkent een (bijna) Nederlands woord of je herkent een woord uit een andere taal.
J'ai un question (question is hetzelfde in het Engels)
Quel est ton numéro de téléphone? (je herkent het Nederlandse woord 'telefoonnummer'.

2.Je herkent in het woord een bekend woorddeel.
Il a grandi à Paris. Je herkent het woord grand. Grandir moet wel opgroeien / groot worden betekenen.

3. Je kunt de betekenis afleiden uit de zin of uit de tekst eromheen.
"Amsterdam est la capitale des Pays-Bas". Het is logisch dat 'capitale' hoofdstad betekent.











Slide 8 - Tekstslide

Lezen -  Zoekend lezen
Zoekend lezen is een manier waarop je kunt lezen. Je leest niet de hele tekst, maar zoekt gericht de informatie die je nodig hebt, bijvoorbeeld hoe duur de kaartjes voor een film zijn of hoe laat het sportjournaal vanavond begint.
Zo lees je zoekend:
  • - Bekijk de titels en tussenkopjes.
  • - Lees de vraag.
  • - Bepaal wat je in de tekst moet gaan zoeken.
  • - Ga op zoek naar de plek waar de gevraagde informatie staat.
  • - Lees het gevonden stuk tekst nauwkeurig door.
  • - Beantwoord de vraag.







Slide 9 - Tekstslide

Vocabulaire-  Woordenboek
Je gebruikt een woordenboek als je de betekenis van een Frans woord of de vertaling van een Nederlands woord wilt opzoeken.
De woorden in het woordenboek staan op alfabetische volgorde.
Tips
- Als je een zelfstandig naamwoord opzoekt, vind je altijd het enkelvoud.
Als je de vertaling van gâteaux wilt weten, kijk je dus bij gâteau.
- Als je een werkwoord opzoekt, vind je altijd het hele werkwoord, bijvoorbeeld chercher. Je cherche (ik zoek) staat niet in het woordenboek.
- Als je een bijvoeglijk naamwoord opzoekt, zoek je altijd de mannelijke vorm, bijvoorbeeld petit. Petite staat niet in het woordenboek.









Slide 10 - Tekstslide

In het woordenboek vind je de betekenis van woorden. Maar let op: sommige woorden hebben meer dan één betekenis. Die worden in het woordenboek genummerd. De betekenis die het meest voorkomt, staat vooraan.

Kijk dus eerst altijd goed naar de verschillende betekenissen en kies daarna pas de juiste vertaling.

Je kunt ook zien wat het geslacht is van een zelfstandig naamwoord (le of la). Achter een mannelijk woord (le) staat m, achter een vrouwelijk woord (la) staat v. 



Slide 11 - Tekstslide

Lezen - Structuur in teksten
Teksten bestaan uit een inleiding, middenstuk en slot. Deze opbouw geeft de tekst structuur.

Kernzinnen
Het middenstuk is opgebouwd uit alinea’s. In iedere alinea wordt één deelonderwerp behandeld. Dat deelonderwerp wordt meestal in één zin weergegeven: de kernzin. Deze zin staat meestal aan het begin van de alinea, maar soms ook in het midden of aan het eind. De rest van de alinea bestaat uit argumenten, uitleg of voorbeelden bij de kernzin.

Slide 12 - Tekstslide

Signaalwoorden

Je kunt van twee korte zinnen één zin maken. Je plakt ze dan aan elkaar vast met een signaalwoord. Bijvoorbeeld zo: Je ne vais pas au cinéma parce que je n’ai plus d’argent. In deze zin is parce que het verbindingswoord.
Andere veelgebruikte verbindingswoorden zijn: et, mais en donc.
Signaalwoorden zijn woorden waarmee je zinnen en alinea’s aan elkaar kunt plakken. Ze geven het verband weer.


Slide 13 - Tekstslide


Verband Voorbeelden
opsomming     et (en), aussi (ook), de plus (bovendien), par exemple (bijvoorbeeld)
reden                 parce que (omdat), car (want), comme (aan het begin van de zin: omdat), 
                              c’est pour cela (daarom)
gevolg                c’est pourquoi (daarom), donc (dus)
tegenstelling    mais (maar), d’une part … d’autre part (aan de ene kant … aan de andere 
                               kant), au contraire (integendeel), par contre (daarentegen)
doel                      pour (om te), dans le but de (met als doel om)
conclusie/opsomming enfin (eindelijk), en conclusion (concluderend), bref (kortom), en 
                              général (in het algemeen), pour résumer (samenvattend),
tijd                       tout de suite (meteen), avant de (voordat), après (nadat), pendant que
                               (terwijl)

Slide 14 - Tekstslide

2HA3
Travailler aux tâches D (lire)


Matteo/Maks/Lisa/Anise/Shane/Thomas/Chiara:

Vous faites un texte Delf A1.









Slide 15 - Tekstslide

2HA1
Travailler aux tâches D (lire)


Aurora/Sophie/Eva/Ilse/Jackie/Linde/Nikki/Noortje/Quinn/Zoë:

Vous faites un texte Delf A1.









Slide 16 - Tekstslide

le prochain cours:
LES OPNEMEN

jeu 
le passé composé (auxiliaire  (être/avoir) et participe passé)
écouter texte sur cinéma et exercices
 

Slide 17 - Tekstslide