(2) langue de classe + lire

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Programme
récapitulation
nakijken le bilan
voorbereiden toets

Le programme d'aujourd'hui:
  • la présentation 
  • la langue de la classe & règlements de la classe
  • Parler test du 13 septembre voca/leva
  • lire: * les stratégies
             * la météo
Le but: à la fin de ce cours:

  • je comprends ce que cela veut dire: langue de classe
  • je comprends un journal de voyage simple

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

La langue de la classe/communiquer en classe
Er zijn twee soorten klassentaal:



Omgangsvormen

Instructies




  • Qui est absent?
  • Vous avez fini?
  • Je ne comprends pas
  • C'est à quelle page? 

  • Lis le texte
  • Combine les mots
  • Remplis le bon verbe 
  • Écoute le dialogue 

Slide 7 - Tekstslide

Règlements de la classe
Hoe ga je met elkaar om?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

préparer pour le test
apprends tous les apprendres 1,2,4,6,7,8,9 & 10

Slide 12 - Tekstslide

LIRE

Slide 13 - Tekstslide

Lezen - Stappenplan lezen
Ga je een tekst lezen? Gebruik dan het volgende stappenplan.

Stap 1 Oriënterend lezen --> Lees eerst de titel en kijk naar de afbeeldingen. Nu kun je vaak voorspellen wat het onderwerp van de tekst is. Kijk ook wat voor soort tekst het is.
Stap 2 Globaal lezen --> Lees de inleiding en het slot, de tussenkopjes en de eerste en laatste zin van iedere alinea.
Stap 3 Intensief lezen -->  Lees nu de rest van de tekst.

Slide 14 - Tekstslide

Stap 1: Oriënterend lezen
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van een tekst.

Om het onderwerp te vinden, lees je een tekst alleen maar oriënterend. 
Je leest dan de titel en bekijkt de plaatjes. 
Kijk ook wat voor soort tekst het is: een advertentie, een interview, een internetpagina enzovoort.
Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, begrijp je de tekst beter wanneer je hem helemaal leest.

Slide 15 - Tekstslide

Stap 2: Globaal lezen

Titel gelezen en de afbeeldingen bekeken? Dan ga je nu globaal lezen.
  • Lees de inleiding en het slot.
  • Lees de tussenkopjes.
  • Lees de eerste en laatste zin van iedere alinea.
De belangrijkste informatie uit de tekst halen? Beantwoord dan de 6 vragen: 
  • over wie / waarover gaat het?
  • wat gebeurt er?
  • waar?
  • wanneer?
  • waarom?
  • hoe?









Slide 16 - Tekstslide

Stap 3: Intensief lezen

Heb je de tekst globaal gelezen? Dan ga je als laatste stap de tekst helemaal doorlezen. Als je dat gedaan hebt, weet je precies waar de tekst over gaat.

Let op! Je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen.

Slide 17 - Tekstslide

Vocabulaire - Betekenis raden
Je hoeft niet alle Franse woorden te kennen om een tekst te kunnen begrijpen.
Soms kun je een woord raden. 

1. Je herkent een (bijna) Nederlands woord of je herkent een woord uit een andere taal.
J'ai un question (question is hetzelfde in het Engels)
Quel est ton numéro de téléphone? (je herkent het Nederlandse woord 'telefoonnummer'.

2.Je herkent in het woord een bekend woorddeel.
Il a grandi à Paris. Je herkent het woord grand. Grandir moet wel opgroeien / groot worden betekenen.

3. Je kunt de betekenis afleiden uit de zin of uit de tekst eromheen.
"Amsterdam est la capitale des Pays-Bas". Het is logisch dat 'capitale' hoofdstad betekent.











Slide 18 - Tekstslide

Vocabulaire-  Woordenboek
Je gebruikt een woordenboek als je de betekenis van een Frans woord of de vertaling van een Nederlands woord wilt opzoeken.
De woorden in het woordenboek staan op alfabetische volgorde.
Tips
- Als je een zelfstandig naamwoord opzoekt, vind je altijd het enkelvoud.
Als je de vertaling van gâteaux wilt weten, kijk je dus bij gâteau.
- Als je een werkwoord opzoekt, vind je altijd het hele werkwoord, bijvoorbeeld chercher. Je cherche (ik zoek) staat niet in het woordenboek.
- Als je een bijvoeglijk naamwoord opzoekt, zoek je altijd de mannelijke vorm, bijvoorbeeld petit. Petite staat niet in het woordenboek.









Slide 19 - Tekstslide

LIRE
Prends ton livre à la page 11

Le temps (la météo)- c'est quoi encore? 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Tekstslide

LIRE
Prends ton livre à la page 13.

"Un voyage désastre" 
Nous lisons ensemble.

Wat zie je in de tekst? Wat haal je eruit?  Hoe heb je dat gedaan? 


Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide


1) Fais les exercices 3 ,4,5,6,7
2) Fais le "menu au choix" (page 15)
3) Apprends apprendre 2 & 10 (page 38 & 42)
4) Signatures
5) Fais autres taches (vois Peppels) 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Evaluation

Le but: -langue de classe                            -journal de voyage (+ exercices?)
 
        
  

Slide 27 - Tekstslide

Le prochain cours
-grammaire: partir & sortir


Slide 28 - Tekstslide