M3: 5.7 (aanwijzend, vragend en wederkerend vnw)

Grammatica
en
Spelling
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
en
Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lezen
5.7
Opdrachten maken

23 mei: toets spelling en grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

5.7
- Aanwijzend voornaamwoord
- Vragend voornaamwoord
- Wederkerend voornaamwoord

Wat weet je al? Wat zie je in de naam staan?

Slide 4 - Tekstslide

Aanwijzend vnw (av)
Een aanwijzend voornaamwoord (av) wijst iets of iemand aan. 
• deze, die: staan voor of in plaats van een mannelijk of vrouwelijk zelfstandig naamwoord
(de-woord) en alle meervouden:
de fiets → deze fiets hier en die fiets daar
Deze hier? Nee, die daar!
• dit, dat: staan voor of in plaats van een onzijdig zelfstandig naamwoord (het-woord):
het meisje → dit meisje hier en dat meisje daar

Slide 5 - Tekstslide

Vragend vnw (vrv)
vraagt naar iets of iemand. Er zijn vier vragende
voornaamwoorden:
• wie, wat: vormen een zinsdeel in hun eentje:
Wie gaat er mee? Wat is dat?
• welk(e), wat voor (een): worden meestal gevolgd door een zelfstandig naamwoord:
Welke route nemen we? Wat voor een rammelkast is dat?

Slide 6 - Tekstslide

Wederkerend vnw (wkv)
Een wederkerend werkwoord heeft een wederkerend voornaamwoord (wkv) bij zich. Het past zich steeds aan het onderwerp aan.


Slide 7 - Tekstslide

Wat is in deze zin het wkv?
'Jij past je aan'

Slide 8 - Open vraag

Wederkerend vnw (wkv)
Dus:
ik pas me aan
jij past je aan
hij/zij/u past zich aan
wij passen ons aan
jullie passen je aan
zij passen zich aan



Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag! In stilte
5.7
1, 6, 8, 9
Gebruik bij opdracht 1 en 9 blz. 249!


Werk serieus, zodat je de stof echt snapt. Als je klaar bent, ga je verder met test jezelf of je gaat lezen

Slide 10 - Tekstslide