Grammatica 5.7

Grammatica 5.7 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 5.7 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Leerdoelen: 
- In deze les herhaal ik de woordsoorten
- In deze les leer ik aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden gebruiken 

Succescriteria: 
- Ik weet wat aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden zijn
- Ik kan de regels van aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden goed toepassen
- Ik kan van alle woorden de woordsoorten benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Toelichting aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands 
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt.
 Dat = aanwijzend vnw

Slide 3 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
deze, die -> de-woorden
dit, dat -. het-woorden 

De foto ... erg leuk was. 
Het meisje ... interessant was. 

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord

Komt voor in combinatie met een wederkerend werkwoord.

Wederkerend  betekent 'iets wat terugkomt'.

zich vergissen

Ik vergis me.

Jij vergist je.

Wij vergissen ons.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.

ik, hij, zij, het, wij, jullie, ons,

jou, ons, hen, hun..........

Slide 6 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Het bvnw geeft een bezit aan. Het komt voor samen met een ZN.

Dat is mijn fiets.

Het is jouw boek.

Daar loopt zijn vader.

Slide 7 - Tekstslide

Let op:

Dat is mijn boek.      bez. vnw.

Dat boek is van mij.   pvnw

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze

Slide 9 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het tekort
A
deze tekort
B
dit tekort

Slide 10 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het glazuur
A
dat glazuur
B
die glazuur

Slide 11 - Quizvraag

Een leerling .... slim is, maakt een planning
A
wie
B
die
C
dat
D
wat

Slide 12 - Quizvraag

Morgen komt de Sint, ..... ik altijd spannend vind.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 13 - Quizvraag

Dit raam is gesloten, maar ..... daar is open.
A
die
B
dat

Slide 14 - Quizvraag

Heb jij al informatie gekregen van de opleiding .... je zo graag wil gaan doen?
A
wat
B
dat
C
waarvan
D
die

Slide 15 - Quizvraag

Het meisje ... broodjes verkoopt in de kantine zit in klas 1.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat

Slide 16 - Quizvraag

Die fiets is van jou.
'jou' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Dit is mijn zus.
'mijn' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Huiswerk: 
5.7, opdr. 1,2,3,4

+ leren: blz. 253 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Grammatica 5.7 

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoelen 
Leerdoelen: 
- In deze les herhaal ik de woordsoorten
- In deze les leer ik aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden gebruiken 

Succescriteria: 
- Ik weet wat aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden zijn
- Ik kan de regels van aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden goed toepassen
- Ik kan van alle woorden de woordsoorten benoemen

Slide 22 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord

wie, wat, welke, wat voor (een)

Let op:

waarom, wanneer, hoe, waar zijn geen vraagwoorden, maar bijwoorden!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Huiswerk
5.7, opdr. 6,7,8,9,11 + filmpje woordsoorten checken

Slide 25 - Tekstslide

Hoe goed voorbereid voel je je voor de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Waar moet je nog mee oefenen?

Slide 27 - Open vraag