5.7 grammatica

5.7 grammatica
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.7 grammatica

Slide 1 - Tekstslide

           Lesdoelen
  • De basis van de woordsoorten herhalen.
  • Het aanwijzend, vragend en wederkerend voornaamwoord gebruiken.
TIP: zie blz 249 in je boek voor ALLE woordsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen: herhaling basis ( opdr. 1 bl 227 )
Op   een Amerikaans  pretpark  vonden  onze  monteurs  in  een 

attractie  een  overleden  vrouw  en  haar  man.

Het commerciële park  hebben  ze vanwege  de  orkaan Katrina 

in 2005   gesloten.

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen: herhaling basis ( opdr. 1 bl 227 )
Zijn   attracties  worden  een  voor  een  afgebroken.

Tijdens  de  ontruiming  zaten  de  twee  op  het  hoogste  punt 

van   de  kabelbaan.

Slide 4 - Tekstslide

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD ( AV )
Dit AV wijst iets of iemand aan. De belangrijkste AV's zijn:
DEZE, DIE: staan voor of in plaats van een mannelijk of vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
(de-woord) en alle meervouden:
de fiets → deze fiets hier en die fiets daar
Deze hier? Nee, die daar!

Slide 5 - Tekstslide

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD ( AV )
DIT, DAT: staan voor of in plaats van een onzijdig zelfstandig naamwoord (het-woord):
het meisje → dit meisje hier en dat meisje daar
Dit hier? Nee, dat daar!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

VRAGEND VOORNAAMWOORD ( VRV )
Een VRV vraagt naar iets of iemand. Er zijn vier vragende
voornaamwoorden:
WIE, WAT: vormen een zinsdeel in hun eentje:
Wie gaat er mee? Wat is dat?
WELK(E), WAT VOOR (EEN): worden meestal gevolgd door een zelfstandig naamwoord:
Welke route nemen we? Wat voor een rammelkast is dat?

Slide 11 - Tekstslide

Succes!
SUCCES!

Slide 12 - Tekstslide

Oefenzinnen woordsoorten
Wie   koopt   die   oude   troep   nu?

Wanneer   gaat   dit  luie  kind  een  keer  een  baantje  zoeken?

Hij  heeft  zich  gehaast,  toen  zij  zich  moest  omkleden.

Ik  herinner  me  dat  echt  goed.

Slide 13 - Tekstslide