Training 1: Functionering van politieke bestel van Nederland (vaardigheid 1 - historische vragen))

Examentraining Geschiedenis & staatsinrichting
TRAINING 1 
Staatsinrichting van Nederland & historisch overzicht vanaf 1900
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examentraining Geschiedenis & staatsinrichting
TRAINING 1 
Staatsinrichting van Nederland & historisch overzicht vanaf 1900

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Aan het einde van de les kun je uitleggen wat een monarchie, republiek, democratie, dictatuur, grondwet, scheiding van machten, rechtsstaat, onafhankelijke rechtspraak, controlerende en wetgevende bevoegdheden van Eerste en Tweede Kamer, verkiezingen, regering, coalitiepartijen, oppositiepartijen,  sociale en klassieke grondwetten 
  2. en de belangrijkste stappen van wetsvoorstel tot wet zijn. 
  3. Ook kun je de staatshoofden van Nederland herkennen. (H1. p. 1.4 , Syllabus p. 32) 
  • Historische vaardigheid 1: Je kunt verschillende historische typen vragen herkennen 

Slide 2 - Tekstslide

Begin de les met het uitleggen van de leerdoelen zodat de leerlingen weten wat ze aan het einde van de les zullen leren.
Planning 
  1. Leerdoel 1, 2, 3: hoe functioneert ons politieke systeem?               (50 min)  
  2. Leervaardigheid 1:  historische vragen herkennen                             (20 min) 
  3. Oefenstof                                                                                                                (20 min) 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over Nederlandse staatsinrichting

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Monarchie vs Republiek
  • Een monarchie is een land waarin een koning of koningin de macht heeft. 
  • Een republiek is een land waarin de macht bij het volk ligt en het staatshoofd wordt gekozen.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag de leerlingen voorbeelden te noemen van monarchieën en republieken.
Democratie vs Dictatuur
  • Een democratie is een land waarin het volk de macht heeft en hun stem wordt gehoord. 
  • Een dictatuur is een land waarin één persoon of groep mensen de macht heeft en er weinig tot geen vrijheid is voor het volk.

Slide 6 - Tekstslide

Vraag de leerlingen voorbeelden te noemen van democratieën en dictaturen.
Wat is het verschil tussen een monarchie en een republiek?
A
Een monarchie en republiek zijn exact hetzelfde.
B
Een monarchie heeft een koning of koningin als staatshoofd, terwijl een republiek het volk als machthebber heeft.
C
Een republiek is een land waarin de macht bij de adel ligt, terwijl een monarchie de macht bij het volk legt.
D
Een monarchie is een land waarin de macht bij het volk ligt, terwijl een republiek een land is waarin een koning of koningin de macht heeft.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Grondwet
Een grondwet is een document waarin de rechten en plichten van de burgers en de overheid zijn vastgelegd.

Slide 8 - Tekstslide

Laat de leerlingen de Nederlandse grondwet opzoeken en de belangrijkste punten bespreken.
Scheiding van machten
  • De wetgevende macht maakt wetten, 
  • de uitvoerende macht voert de wetten uit (regering) 
  • en de rechterlijke macht controleert of de wetten worden nageleefd.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit waarom scheiding van machten belangrijk is voor een democratie.
Wat is de taak van de rechterlijke macht?
A
Boetes opleggen
B
Wetten maken
C
Wetten controleren
D
Wetten uitvoeren

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de taak van de uitvoerende macht?
A
Wetten maken
B
Boetes opleggen
C
Wetten controleren
D
Wetten uitvoeren

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de taak van de wetgevende macht?
A
Wetten uitvoeren
B
Wetten controleren
C
Wetten maken
D
Boetes opleggen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rechtsstaat en onafhankelijke rechtspraak
  • Een rechtsstaat is een land waarin de overheid zich aan de wet moet houden. 
  • Onafhankelijke rechtspraak betekent dat rechters onpartijdig en onafhankelijk zijn en hun beslissingen niet door de overheid worden beïnvloed.

Slide 13 - Tekstslide

Leg uit waarom een rechtsstaat belangrijk is voor een democratie.
Wat is het belang van onafhankelijke rechtspraak in een rechtsstaat?
A
Het voorkomen van burgerlijke ongehoorzaamheid
B
Het waarborgen van eerlijke en onpartijdige berechting van burgers
C
Het zorgen voor een efficiënte afhandeling van rechtszaken
D
Het garanderen van de macht van de overheid over de burgers

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een rechtsstaat?
A
Een land waarin de wet niet wordt nageleefd
B
Een land waarin de overheid zich aan de wet moet houden
C
Een land waarin de overheid boven de wet staat
D
Een land waarin de overheid de wet kan veranderen wanneer zij dat wil

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Controlerende en wetgevende bevoegdheden van Eerste en Tweede Kamer
  • Beide kamers hebben het recht om de begroting te controleren en enquêtes (recht van enquête)  uit te voeren. 
  • Alleen de Tweede Kamer heeft het recht van initiatief en recht van amendement.

Slide 16 - Tekstslide

Leg uit hoe de controlerende en wetgevende bevoegdheden van Eerste en Tweede Kamer werken.
Welke kamer heeft het recht om enquêtes uit te voeren?
A
Tweede Kamer
B
Geen van beide
C
Eerste Kamer
D
Beide Kamers

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke kamer heeft het recht van amendement?
A
Geen van beide
B
Tweede Kamer
C
Beide Kamers
D
Eerste Kamer

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke kamer heeft het recht van initiatief?
A
Eerste Kamer
B
Tweede Kamer
C
Beide Kamers
D
Geen van beide

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkiezingen
  • Tijdens verkiezingen kunnen burgers stemmen op politieke partijen. 
  • De partij met de meeste stemmen vormt de regering. Coalitiepartijen zijn de partijen die samen de regering vormen. Oppositiepartijen zijn de partijen die niet in de regering zitten.

Slide 20 - Tekstslide

Laat de leerlingen een korte presentatie geven over een politieke partij van hun keuze.
Regering
De regering bestaat uit de minister-president en de ministers. Zij zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van de wetten.

Slide 21 - Tekstslide

Laat de leerlingen de namen van de huidige ministers opzoeken.
Belangrijkste stappen van wetsvoorstel tot wet: minister
  1. Een minister bedenkt een nieuw idee voor een wet.
  2. Het idee voor de wet wordt uitgewerkt tot een wetsvoorstel.

Slide 22 - Tekstslide

Leg uit wat de rol van een minister is bij het maken van een wet.
Belangrijkste stappen van wetsvoorstel tot wet: Tweede Kamer met rechten
Het wetsvoorstel wordt besproken en aangepast in de Tweede Kamer.

Slide 23 - Tekstslide

Leg uit wat er gebeurt nadat het wetsvoorstel is uitgewerkt tot een voorstel.
Belangrijkste stappen van wetsvoorstel tot wet: Eerste Kamer met rechten
Het wetsvoorstel wordt besproken en aangepast in de Eerste Kamer.

Slide 24 - Tekstslide

Leg uit wat er gebeurt nadat het wetsvoorstel is besproken en aangepast in de Tweede Kamer.
Staatshoofden van Nederland: vanaf 1840
  1. Willem II: koning van Nederland van 1840 tot 1849.
  2. Willem III: koning van Nederland van 1849 tot 1890.
  3. Wilhelmina: koningin van Nederland van 1890 tot 1948.
  4. Juliana was koningin van Nederland van 1948 tot 1980.
  5. Beatrix was koningin van Nederland van 1980 tot 2013.
  6. W. Alexander is nu koning van Nederland.

Slide 25 - Tekstslide

Laat de leerlingen de belangrijkste gebeurtenissen tijdens het koningschap van Willem II opzoeken.
Samenvatting
We hebben geleerd over het politieke systeem van Nederland, inclusief de verschillen tussen een monarchie en republiek, democratie en dictatuur, grondwet, scheiding van machten, rechtsstaat, onafhankelijke rechtspraak, controlerende en wetgevende bevoegdheden van Eerste en Tweede Kamer, verkiezingen, regering, coalitiepartijen, oppositiepartijen en de belangrijkste stappen van wetsvoorstel tot wet. Ook hebben we de staatshoofden van Nederland besproken.

Slide 26 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om te vertellen wat ze hebben geleerd en wat ze interessant vonden aan het onderwerp.
Leervaardigheid 1: historische vragen herkennen 
Aan het einde van de les ben je in staat om verschillende typen historische vragen te herkennen en zelfstandig te formuleren. (Verklarend, beschrijvend, waarderend)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verklarende vragen
Verklarende vraag: De verklarende vraag vraagt om een uitleg, een verklaring en begint vaak met waarom of waardoor.

Voorbeelden: 
  • Waarom liet Willem II de grondwet herzien in 1848? 
  • Waardoor brak de Eerste Wereldoorlog uit? 

Slide 28 - Tekstslide

Leg uit wat het verschil is tussen een beschrijvende en een verklarende vraag. Laat de studenten oefenen met het formuleren van verklarende vragen.
Beschrijvende vragen
Beschrijvende vraag: De beschrijvende vraag levert vaak een kort antwoord op, een beschrijving. Deze
vraag begint vaak met wat, wie, waar, welke of hoe.

Voorbeelden: 
  • Beschrijf wat er gebeurde tijdens het revolutiejaar in 1848. 

Slide 29 - Tekstslide

Vraag de studenten om voorbeelden van beschrijvende vragen te bedenken en bespreek deze samen.
Waarderende vragen
De waarderende vraag is een vraag naar jouw mening, waardering: 
  • Wat vind jij de democratische bestuursvorm? 
  • Wat vind je van de manier waarop de Nederlandse slavernijgeschiedenis wordt onderwezen?

Slide 30 - Tekstslide

Bespreek wat er bedoeld wordt met een waarderende vraag. Geef voorbeelden van dit soort vragen en laat de studenten zelfstandig waarderende vragen formuleren.
Opdracht historische vaardigheid 1
Lees H1. 1.1, 1.2, 1.3, 1.4
a) Formuleer twee beschrijvende vragen bij paragraaf 1.1 en 1.2
b) Formuleer een verklarende vraag bij paragraaf 1.3
c) Formuleer een waarderende vraag bij paragraaf 1.4

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 32 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 33 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 34 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.