In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 150 min
Onderdelen in deze les
Introductie op de staatsinrichting van Nederland
Nederland als constitutionele monarchie
1815 - 1848
Slide 1 - Tekstslide
Doel van de les
Je kan belangrijke kenmerken van de Nederlandse staatsinrichting herkennen en beschrijven.
Je kan enkele grondrechten herkennen en noemen.
(pagina 28 van sylabus)
Slide 2 - Tekstslide
In welk jaar werd het Koninkrijk der Nederlanden opgericht?
A
1813
B
1814
C
1815
D
1816
Slide 3 - Quizvraag
Wie was de allereerste koning of koningin van Nederland?
A
Willem van Oranje
B
Willem I
C
Wilhelmina
D
Prins Willem V
Slide 4 - Quizvraag
Hoe heet een land met een koning als staatshoofd?
A
republiek
B
democratie
C
monarchie
D
dictatuur
Slide 5 - Quizvraag
Wat is nu de rol van de koning?
Slide 6 - Woordweb
Macht van de koning
In 1815 werd Nederland een monarchie met Willem I als koning.
* Monarchie: een land met een vorst die door erfopvolging aan de macht komt.
* Republiek: een land met een 'gekozen' staatshoofd.
Hij liet zijn macht vastleggen in de grondwet (constitutie). Nederland was vanaf 1815 een constitutionele monarchie.
Slide 7 - Tekstslide
Macht van de koning
In 1815 werd Nederland een monarchie met Willem I als koning.
Hij liet zijn macht vastleggen in de grondwet (constitutie).
Nederland was vanaf 1815 een constitutionele monarchie.
Slide 8 - Tekstslide
Macht van de koning
De koning benoemde de ministers en staatssecretarissen. Zo kon hij onrechtstreeks wetten voorstellen (recht van initiatief).
De koning benoemde de leden van de Eerste Kamer. Zo kon hij onrechtstreeks wetten van de Tweede Kamer tegenhouden.
Tot slot kon de koning ook zelf een Koninklijk Besluit nemen.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de Staten-Generaal?
A
De regering
B
De Eerste Kamer
C
De Tweede Kamer
D
De hoogste rechtbank
Slide 10 - Quizvraag
Hoeveel leden telt de huidige Eerste Kamer?
A
50
B
75
C
100
D
150
Slide 11 - Quizvraag
Macht Staten-Generaal
De Staten-Generaal telt vanaf 1815 twee kamers met wetgevende en controlerende bevoegdheden.
De Tweede Kamer (100 leden voor 1917)
Werd gekozen door Provinciale Staten.
De Eerste Kamer (minder dan 40 voor 1917)
Werd voor het leven benoemd door koning.
Slide 12 - Tekstslide
Wie mag er GEEN wetsvoorstellen doen?
A
Een minister
B
Een staatssecretaris
C
Lid van Tweede Kamer
D
Lid van Eerste Kamer
Slide 13 - Quizvraag
Wie benoemt de ministers en staatssecretarissen?
A
De koning
B
De Eerste Kamer
C
De Tweede Kamer
Slide 14 - Quizvraag
Wie benoemde ook alweer de leden van de Eerste Kamer voor 1848?
A
De rijke burgers
B
De Provinciale Staten
C
De koning
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Video
Van wetsvoorstel naar wet
Een minister, staatssecretaris of lid van de Tweede Kamer stelt een wetsvoorstel voor. (recht van initiatief)
De Tweede Kamer stemt over het wetsvoorstel. Eventueel past ze het wetsvoorstel aan. (recht van amendement)
De Eerste Kamer stemt over het wetsvoorstel.
De koning en bevoegde minister ondertekenen de wet.
De wet wordt gepubliceerd.
Slide 17 - Tekstslide
Waarom mag de Eerste Kamer geen wetten voorstellen (recht van initiatief) of aanpassen (recht van amendement)?
Slide 18 - Open vraag
Officieel besliste de Eerste Kamer of een wet werd goedgekeurd. LEG UIT: In realiteit keurde de koning wetten goed.
Slide 19 - Open vraag
Macht van de koning
De koning benoemde de ministers en staatssecretarissen. Zo kon hij onrechtstreeks wetten voorstellen (recht van initiatief).
De koning benoemde de leden van de Eerste Kamer. Zo kon hij onrechtstreeks wetten van de Tweede Kamer tegenhouden.
Tot slot kon de koning ook zelf een Koninklijk Besluit nemen.
Slide 20 - Tekstslide
De grondwet: constitutie
In de grondwet staat hoe het land bestuurd wordt (constitutie):
- Macht van de koning en de erfopvolging
- Macht Staten-Generaal en samenstelling
Slide 21 - Tekstslide
Welke grondrechten ken jij?
Slide 22 - Woordweb
Slide 23 - Video
De grondwet: grondrechten
In de grondwet staan ook de grondrechten.
- Belangrijkste rechten
- Gelden voor iedereen in Nederland.
Slide 24 - Tekstslide
De grondwet: grondrechten
In de grondwet staan ook de grondrechten.
- Belangrijkste rechten
- Gelden voor iedereen in Nederland.
Slide 25 - Tekstslide
De grondwet: constitutie & grondrechten
In de grondwet staat hoe het land bestuurd wordt (constitutie): - Macht van de koning en de erfopvolging - Macht Staten-Generaal en samenstelling
In de grondwet staan ook de grondrechten.
- Belangrijkste rechten
- Gelden voor iedereen in Nederland.
Slide 26 - Tekstslide
De grondwet: rechtsstaat
Nederland is een rechtsstaat. In een rechtsstaat is er scheiding der 3 machten.
Slide 27 - Tekstslide
Welke drie machten kennen wij in onze democratische rechtsstaat?
Uitleg
De macht in een rechtstaat is in 3 verdeeld. De wetgevende macht (Tweede Kamer) maakt de wetten. De uitvoerende macht (Regering) voert de wetten uit De rechterlijke macht (Rechters) bepaalt wie er gelijk heeft bij ruzie. Ongeveer 300 jaar geleden bedacht de Fransman Der Montesquie de scheiding der machten. Hij vond dat degene die de wetten maakt niet mag beoordelen of iemand zich daar ook aan houdt. Dan zou je bijvoorbeeld nooit de overheid kunnen aanklagen.
A
Landmacht, luchtmacht en politiemacht
B
Uitvoerende macht, wetgevende macht en rechterlijke macht
C
Uitvoerende macht, controlerende macht en instemmende macht
Slide 28 - Quizvraag
Bij hoeveel personen ligt de macht meestal in een dictatuur?
A
Bij 1 persoon
B
Bij alle mannen
C
Bij iedereen
Slide 29 - Quizvraag
Wie beslist of iemand schuldig is aan het plegen van een strafbaar feit?
A
Rechter
B
Tweede Kamer
C
Regering
Slide 30 - Quizvraag
Tot welke macht behoort de Tweede Kamer?
A
De wetgevende macht
B
De uitvoerende macht
C
De rechterlijke macht
Slide 31 - Quizvraag
Tot welke macht behoort de Eerste Kamer?
A
De wetgevende macht
B
De uitvoerende macht
C
De rechterlijke macht
Slide 32 - Quizvraag
Welke groep mensen moet zowel wetten ontwerpen als uitvoeren?
A
Rechters
B
Kamerleden
C
Ministers
Slide 33 - Quizvraag
Tot welke macht behoren politieagenten?
A
Wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
Rechterlijke macht
Slide 34 - Quizvraag
Op welke macht hebben burgers directe invloed bij verkiezingen?
A
Wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
Rechterlijke macht
Slide 35 - Quizvraag
Bij welke macht hoort het Openbaar Ministerie?
A
Wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
Rechterlijke macht
Slide 36 - Quizvraag
Bij welke macht hoort een burgemeester?
A
Wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
Rechterlijke macht
Slide 37 - Quizvraag
Welke stelling is onjuist?
A
Rechters zijn onafhankelijk.
B
Rechters kunnen alleen ontslagen worden door de minister van Veiligheid en Justitie.
C
Rechters worden voor het leven benoemd.
Slide 38 - Quizvraag
Mag een minister snel een nieuw wetsvoorstel maken om iemand die iets ergs heeft gedaan wat nog niet strafbaar was, toch straf te kunnen geven?
A
Ja, want het is niet goed als iemand geen straf krijgt, terwijl hij wel iets heeft gedaan dat mensen afkeuren.
B
Nee, want wetten werken niet met terugwerkende kracht.
C
Nee, want ministers mogen zich niet bemoeien met wat voor straf bij een bepaald delict hoort.
Slide 39 - Quizvraag
Het parlement hoort bij de wetgevende macht en moet dus wetten maken. Wat is de andere taak van het parlement?
A
De regering controleren
B
De rechters controleren
C
De rechters adviseren
Slide 40 - Quizvraag
Wat is een grondwet?
A
Een wet waarin staat op grond waarvan een rechter iemand kan veroordelen.
B
Een wet waar de grondrechten van de Nederlanders in staan.
C
Een wet waarin staat hoe de overheid met de grond moet omgaan.
Slide 41 - Quizvraag
Wat gebeurt er als twee artikelen in de Grondwet met elkaar botsen?
A
Het grondrecht met het laagste nummer is belangrijker.
B
Het grondrecht met het hoogste nummer is belangrijker.
C
De rechter beslist dit per geval.
Slide 42 - Quizvraag
De grondwet Scheiding der 3 machten
Werk samen en vul het machtenveld in.
Slide 43 - Tekstslide
De grondwet Scheiding der 3 machten
Nederland is een rechtsstaat. In een rechtsstaat is er scheiding der 3 machten:
1. Wetgevende macht (maken wetten) Regering, Tweede kamer en Eerste Kamer