In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Wat doen we vandaag?
Vragen Grammatica?
Bespreken Hulpboek blz. 22, opdr. 28 en 29.
Bespreken Ergon 13.
Kronos
Slide 1 - Tekstslide
Vragen Grammatica?
Slide 2 - Open vraag
Geen vragen (meer)?
Maak maar twee rijtjes....
Slide 3 - Tekstslide
Hulpboek blz. 90.
Ergon 11.
Slide 4 - Tekstslide
Ergon 11
1 ῥέουσιν
persoonsvorm mv
De rivieren stromen.
2 χαίρει
persoonsvorm ev
De godin is blij.
Slide 5 - Tekstslide
Ergon 11
3 ἄρχει
persoonsvorm
δάκρυειν
ev infinitivus
Het kind begint te huilen.
Slide 6 - Tekstslide
Ergon 11
4 πίπτουσι
persoonsvorm mv
De rotsen vallen.
5 ᾄδουσιν
persoonsvorm mv
De mensen en kinderen zingen.
Slide 7 - Tekstslide
Ergon 11
6 εἰσιν
persoonsvorm mv
De goden zijn broers.
7 παίζουσιν
persoonsvorm mv
Het meisje en de/haar broers spelen.
Slide 8 - Tekstslide
KRONOS
Taalboek blz. 28
Hulpboek blz. 22, opdr. 25, 26, 27.
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht 25
a Kyklopen, Titanen, Honderdarmers.
b De moeder houdt ook van haar niet volmaakte kinderen, mist hen en kan het niet verdragen dat zij opgesloten zijn. De vader is wreed en sluit de niet volmaakte kinderen op.
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 26
a Titanen
b Kronos had niet goed voor zijn kinderen gezorgd, was geen goede vader. Nu zijn geslachtsdelen worden afgehakt kan hij geen nieuwe kinderen meer verwekken.
c Ouranos is een god en dus onsterfelijk, kan dus niet gedood worden.
Slide 11 - Tekstslide
Opdracht 27
a zandloper ( op de grond in het midden)
b sikkel in zijn rechterhand
c De bloemen, planten, fruit en gewassen die afgebeeld zijn in de randen aan beide kanten van de god geven aan dat het vruchtbaar en goed was op aarde.
d Dat het Gouden Tijdperk voor de stad Amsterdam was aangebroken.
Slide 12 - Tekstslide
KRONOS
Taalboek blz. 29
Hulpboek blz. 22, opdr. 28 & 29.
Slide 13 - Tekstslide
KRONOS
Taalboek blz. 28
Hulpboek blz. 23, opdr. 28 en 29.
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 28
b Gouden Tijdperk; Ἐπὶ Κρονου
c Prometheus
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht 29
a r. 1 ἐστιν / λάμπει
r.2 πνεῖ
r.3 ῥέουσιν
r.4 περισκοπεῖ / νοεῖ
r.5 νοεῖ
r.6 νοεῖ
b r. 3 ῥέουσιν is meervoud, alle andere enkelvoud
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Open vraag
Hulpboek blz. 92.
Ergon 13.
Slide 18 - Tekstslide
Ergon 13
1 accusativus; lijdend voorwerp
De mensen beheren de aarde.
2 nominativus; onderwerp
accusativus; na voorzetsel
Het beest gaat naar de rivier en drinkt.
3 accusativus; lijdend voorwerp
De boer brengt het/zijn paard naar de vlakte.
Slide 19 - Tekstslide
Ergon 13
4 nominativus; onderwerp
Het leven is aangenaam; want de zon schijnt altijd.
5 accusativus; lijdend voorwerp
De paarden dragen de mensen.
6 nominativus; onderwerp
De godinnen willen het gevecht beëindigen maar de goden niet.
Slide 20 - Tekstslide
KRONOS
Taalboek blz. 29
Hulpboek blz. 22, opdr. 30.
Slide 21 - Tekstslide
Ergon
6 εἰσιν
Slide 22 - Tekstslide
Aan het werk.
Leer de vetgedrukte woorden op Taalboek blz. 27 en 29.
Maak Hulpboek blz. 23, opdr. 30
Dit is ook huiswerk.
Slide 23 - Tekstslide
Opdracht
Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
Benoem ieder woord in de zin.
Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)
Slide 24 - Tekstslide
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 25 - Open vraag
Wat is nog onduidelijk? Waar wil je meer over weten?