Heel/veel + werkwoorden met 'te'

• NT2
• ISK

heel/veel + werkwoorden met 'te'

Dit gaan we doen

• Opdrachtje heel/veel
• Uitleg over heel/veel 
• Opdracht heel/veel 

 

• Uitleg over werkwoorden met te 
• Opdracht werkwoorden met te 

Doel van de les

• Je weet het verschil tussen 'heel' en 'veel'.
• Je weet hoe je werkwoorden met 'te' kunt gebruiken.

Maak 3 zinnen:
1 met 'heel'
1 met 'veel'
1 met 'heel veel'

HEEL

bijvoeglijk naamwoord

als iets niet kapot is. | als iets compleet/volledig is.

• Het glas viel op de grond, maar is nog heel. > Het hele glas.

• Ik moet het hele jaar naar school. 
• De jongen dronk de hele fles cola op. 

 

HEEL

bijwoord > combineren met een bijvoeglijk naamwoord. 

erg/zeer 

• De film was leuk. | De film was heel leuk. 
• Ik wens je een fijne vakantie. | Ik wens je een heel fijne vakantie.

 

veel

hele

veel

heel

veel

Ik ga de ______ zomer zwemmen. 

Baby's slapen ______ . 

Die docent is ______ leuker dan mevrouw Nathalie.

Wij moesten een ______ stuk rennen naar het station.

Ik heb ______ geld. 

VEEL

1. groot aantal 

2. trappen van vergelijking > vergrotende trap 

     - als bijvoeglijk naamwoord 

     - als bijwoord met 'te'  

• Er waren veel mensen op het feest. 
• Die schoenen zijn veel leuker dan die andere. 
• In de zomer is het in Turkije veel te warm.  

VEEL

bijwoord > combineren met een bijvoeglijk naamwoord. 

erg/zeer 

• De film was leuk. | De film was heel leuk. 
• Ik wens je een fijne vakantie. | Ik wens je een heel fijne vakantie.

 

WERKWOORDEN MET TE

zichtbaarnederlands.nl

WERKWOORDEN ZONDER TE

Modale werkwoorden:

willen, zullen, mogen, kunnen, moeten

De werkwoorden: 

blijven, gaan, laten, voelen.

• Aimée en Lucy willen een wereldreis maken.
  
• Kan je me even helpen?
  
• Hij laat ons de boel opruimen.

QUIZTIME!!!

Klopt de zin?

Ik ga vroeg naar bed om goed uitrusten.

1. Yes, het klopt.
2. Nee, dit is een foute zin.

De jongen loopt te zingen.

1. Yes, het klopt.
2. Nee, dit is een foute zin.

Hij wil vanmiddag te slapen.

1. Yes, het klopt.
2. Nee, dit is een foute zin.

Het meisje is te moe om te praten.

1. Yes, het klopt.
2. Nee, dit is een foute zin.

Zij kunnen elkaar te helpen.

1. Yes, het klopt.
2. Nee, dit is een foute zin.

Maak een zin met 'te'.

create.kahoot.it