Chapitre 5 - Herhaling grammaire D (l'adjectif) et H (le passé-composé)

Chapitre 5
Préparation au contrôle
Rappel de la grammaire 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 5
Préparation au contrôle
Rappel de la grammaire 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 4 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
elle est (klein)
A
petite
B
petit
C
petites
D
petits

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Arthur est (blond)
A
blonds
B
blonde
C
blondes
D
blond

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Amélie est (blond)
A
blonds
B
blonde
C
blondes
D
blond

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Amélie a les cheveux (blond)
A
blonds
B
blonde
C
blondes
D
blond

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Elle porte des lunettes (zwart)
A
noir
B
noirs
C
noire
D
noires

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Le sac à dos est (grijs)
A
grises
B
grise
C
griss
D
gris

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Olivier et Marc sont (Frans)
A
français
B
française
C
françaiss
D
françaises

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Marianne est (verdrietig)
A
tristee
B
tristes
C
tristees
D
triste

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
La fille est (mooi)
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Les élèves sont (nieuw)
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Mon grand-père est (oud)
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 16 - Quizvraag

Le passé-composé
Voltooid tegenwoordige tijd

Slide 17 - Tekstslide

Welke zin staat in de passé-composé?
A
ik heb gespeeld
B
ik speelde
C
ik zal spelen
D
ik speel

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de vertaling van :
Ik heb gespeeld
A
je joue
B
je joué
C
j'ai joué
D
je vais jouer

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de vertaling van :
Jij hebt geluisterd
A
il a écouté
B
tu as écouté
C
ils ont écouté
D
tu écouté

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de vertaling van :
Ze hebben gekeken
A
il a regardé
B
ils ont regardé
C
ils regardent
D
elle a regardé

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de vertaling van :
Wij hebben gewoond
A
vous avez habité
B
nous habité
C
nous avons habité
D
nous habitons

Slide 22 - Quizvraag

J'ai joué.
Vous avez dansé.
Elles ont été.
On a joué.
Tu as mangé.
Ik heb gespeeld.
U heeft gedanst.
Zij zijn geweest.
Men heeft gespeeld. 
Jij hebt gegeten.

Slide 23 - Sleepvraag

Slide 24 - Tekstslide

Au revoir!

Slide 25 - Tekstslide