oefentoets H4 Voortplanting

oefentoets H4 Voortplanting
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

oefentoets H4 Voortplanting

Slide 1 - Tekstslide

Secundaire geslachtskenmerken zijn:
A
Kenmerken die vanaf de geboorte zichtbaar zijn
B
Kenmerken die vanaf de puberteit zichtbaar zijn

Slide 2 - Quizvraag

Een heteroseksueel voelt zich seksueel aangetrokken tot personen van het andere geslacht.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Welke letter is
de baarmoeder?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 4 - Quizvraag

Een eicel is .....
A
kleiner dan de zaadcel
B
even groot als een zaadcel
C
groter dan een zaadcel

Slide 5 - Quizvraag

Als een eicel bevrucht wordt, waar is de eicel dan?
A
eierstokken
B
eileider
C
baarmoeder
D
vagina

Slide 6 - Quizvraag

Op welke dag van de menstruatiecyclus vindt de ovulatie plaats?
A
Dag 1
B
Dag 10
C
Dag 14
D
Dag 22

Slide 7 - Quizvraag

Na de bevruchting, waar bevindt deze bevruchte eicel zich dan gewoonlijk?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Vagina
D
Ovarium

Slide 8 - Quizvraag

Tijdens de menstruatie ..
A
Komt een eicel vrij uit de eierstok
B
Nestelt de eicel in de baarmoeder
C
Wordt de eicel bevrucht door zaadcellen
D
Stoot de baarmoeder het gemaakte slijmvlies af

Slide 9 - Quizvraag

Hoe beweegt de bevruchte eicel zich naar de baarmoeder?
A
Met behulp van spieren in de baarmoederwand
B
met behulp van trilharen in de eileider
C
met behulp van vloeistof in de eileider
D
met behulp van zaadcellen in de eileider

Slide 10 - Quizvraag

Nadat de zaadcel de eicel heeft bevrucht ontstaan er delingen.
Hoe heten deze delingen?
A
Embryonale delingen
B
Reductiedelingen
C
Klievingsdelingen
D
Gewone celdelingen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is innesteling?
A
Bevruchte eicel zet zich vast in de baarmoeder
B
De bevruchte eicel gaat door de eileider
C
De kern van de eicel smelt met de kern van de zaadcel
D
Bevruchte eicel zet zich vast in de eileider

Slide 12 - Quizvraag

Bij welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
11
B
18
C
24
D
37

Slide 13 - Quizvraag

Vindt bij een zwangere vrouw menstruatie plaats? En ovulatie?
A
Zowel menstruatie als ovulatie
B
Wel menstruatie maar geen ovulatie.
C
Wel ovulatie maar geen menstruatie.
D
Geen menstruatie en geen ovulatie.

Slide 14 - Quizvraag

Hoe komt een baby van afvalstoffen af?
A
Via de mond
B
Via het vruchtwater
C
Via de baarmoeder
D
Via de placenta

Slide 15 - Quizvraag

Welk bloedvat vervoerd zuurstofrijk bloed naar de baby en van wie is dit bloed
A
Navelstrengader bloed van de moeder
B
Navelstrengslagader bloed van de moeder
C
Navelstrengader bloed van de baby
D
Navelstrengslagader bloed van de baby

Slide 16 - Quizvraag

Hoe heet deze fase van de bevalling?
A
indaling
B
uitdrijving
C
ontsluiting
D
weeën

Slide 17 - Quizvraag

primair geslachtskenmerk
secundair geslachtskenmerk
tertair geslachtskenmerk
vagina
Lage stem

Slide 18 - Sleepvraag

Welke weg legt een zaadcel na zaadlozing af?
A
vagina - baarmoedermond-baarmoeder- eileider
B
baarmoeder - vagina - eileider
C
baarmoedermond- eileider - baarmoeder - vagina
D
vagina - baarmoeder - eileider - baarmoedermond

Slide 19 - Quizvraag

De vrouw: Sleep de organen naar de juiste plek!
Uitwendige organen vrouw
Inwendige organen vrouw
Schaamlippen
Baarmoeder
Eierstok
Clitoris
Vagina

Slide 20 - Sleepvraag

In welke fase van de celcyclus vindt de DNA-replicatie plaats?
A
G1-fase
B
S-fase
C
G2-fase
D
M-fase

Slide 21 - Quizvraag

Waarvoor staan de letters G (G1 fase en G2 fase) en S in de celcyclus?
A
G = genen S = synthese
B
G = groei S = stimulatie
C
G = groei S = synthese
D
G = genen S = stimulatie

Slide 22 - Quizvraag

Een organisme heeft 2n = 12 chromosomen, hoeveel chromosomenparen heeft dit organisme?
A
2
B
6
C
12
D
24

Slide 23 - Quizvraag

In welke fase(n) van de celcyclus zijn de chromosomen zichtbaar zoals in de afbeelding?

A
M-fase
B
S-fase
C
G1-fase
D
G2-fase

Slide 24 - Quizvraag

Een cel heeft 2n=8 chromosomen, hoeveel chromosomen heeft deze cel in de G2 fase?
A
n=4
B
n=8
C
2n=8
D
2n=16

Slide 25 - Quizvraag

MITOSE
MEIOSE I 
MEIOSE II
2n --> 2n + 2n 
2n --> n + n 
n --> n + n 

Slide 26 - Sleepvraag


Een menselijke cel bevat 46 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat een dochtercel na mitose?
A
23
B
46
C
69
D
92

Slide 27 - Quizvraag

Mitose
Meiose
vorming van huidcellen
diploide cellen
ongeslachtelijke voortplanting
reductiedeling
vorming van zaadcellen
dochtercellen identiek aan moedercel
haploide cellen
geslachtelijke voortplanting
vorming van eicellen
2n -> n+n -> n+n+n+n
2n -> 2n + 2n

Slide 28 - Sleepvraag


Een menselijke cel bevat 46 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat een dochtercel na meiose?
A
23
B
46
C
69
D
92

Slide 29 - Quizvraag

Meiose
Meiose
Mitose
Mitose of Meiose?

Slide 30 - Sleepvraag

Waar vindt meiose plaats?
Meiose
Meiose

Slide 31 - Sleepvraag

hypothamamus
hypofyse
FSH
LH
testosteron

Slide 32 - Sleepvraag

Oestrogenen
FSH
LH
Wat is de functie van de geslachtshormonen? 
(Tip: kijk in BiNaS 89A)
Progesteron
zorgt voor dikker worden baarmoederslijmvlies
zorgt voor de ovulatie en vorming geel lichaam
zorgt voor de rijping van het follikel
zorgt dat baarmoederslijmvlies nog dikker wordt; remming LH en FSH

Slide 33 - Sleepvraag

Welk hormoon wordt met 2 aangegeven?
(Tip: kijk in BiNaS tabel 86C)
A
LH
B
FSH
C
Oestrogeen
D
Progesteron

Slide 34 - Quizvraag

Welk hormoon wordt met 4 aangegeven?
(Tip: kijk in BiNaS tabel 86C)
A
LH
B
FSH
C
Oestrogeen
D
Progesteron

Slide 35 - Quizvraag


Welke proces vindt plaats bij P?
A
Bevruchting
B
Menstruatie
C
Ovulatie
D
Innesteling

Slide 36 - Quizvraag

menstruatie
ovulatie
progesteron
oestrogeen
gele lichaam
eierstok
follikel

Slide 37 - Sleepvraag

Wat is de volgordevan een zwangerschap en bevalling?
Embryo
Foetus
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte

Slide 38 - Sleepvraag

Zodra een zygote ontstaat na de IVF/ICSI is de cel...
A
haploïd, n
B
haploïd, 2n
C
diploïd, n
D
diploïd, 2n

Slide 39 - Quizvraag

Tijdens een ICSI wordt een eicel doorboort in...
A
de celwand
B
het celmembraan
C
celwand + celmembraan
D
Geen van beide

Slide 40 - Quizvraag