grammatica woordsoorten 3h

Grammatica woordsoorten 3h
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten 3h

Slide 1 - Tekstslide

Ken je de woordsoorten nog?
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Werkwoord (Zww-Hww-Kww)
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Vragend vnw
Persoonlijk vnw
Bezittelijk vnw
Aanwijzend vnw
Onbepaald vnw
Bijwoord
Wederkerend vnw
Wederkerig vnw

Slide 2 - Tekstslide

"Het geheim voor een gelukkig leven is niet het najagen van een betere baan maar leren genieten van de baan die je hebt."

Geheim =
A
Bezittelijk vnw
B
Zelfstandig naamwoord
C
Wederkerig vnw
D
Persoonlijk vnw

Slide 3 - Quizvraag

"Het geheim voor een gelukkig leven is niet het najagen van een betere baan maar leren genieten van de baan die je hebt."

Betere =
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Wederkerig vnw
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quizvraag

"Als we aardiger worden voor onszelf, kunnen we aardiger worden voor de wereld."

We =
A
Bezittelijk vnw
B
Persoonlijk vnw
C
Wederkerend vnw
D
Aanwijzend vnw

Slide 5 - Quizvraag

"Als we aardiger worden voor onszelf, kunnen we aardiger worden voor de wereld."

Voor =
A
Aanwijzend vnw
B
Persoonlijk vnw
C
Voorzetsel
D
Bezittelijk vnw

Slide 6 - Quizvraag

"Als we aardiger worden voor onszelf, kunnen we aardiger worden voor de wereld."

de =
A
Bijwoord
B
Persoonlijk vnw
C
Onbepaald lidwoord
D
Bepaald lidwoord

Slide 7 - Quizvraag

"Vergelijk jezelf niet met anderen, maar met je oude zelf."
met =

A
Vragend vnw
B
Aanwijzend vnw
C
Onbepaald vnw
D
Voorzetsel

Slide 8 - Quizvraag

"Hoe bedoel je?"
Hoe =



A
Vragend vnw
B
Aanwijzend vnw
C
Onbepaald vnw
D
Voorzetsel

Slide 9 - Quizvraag

"Het leven is niet wachten tot de storm voorbij is; het is leren dansen in de regen."
Niet =



A
Vragend vnw
B
Bijwoord
C
Onbepaald vnw
D
Voorzetsel

Slide 10 - Quizvraag

"Mevrouw Yemenoglu schrijft erg netjes."
Erg =



A
Vragend vnw
B
Bijwoord
C
Onbepaald vnw
D
Voorzetsel

Slide 11 - Quizvraag

"Ik heb goed geleerd voor de toets."

Heb =



A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Koppelwerkwoord
D
Voorzetsel

Slide 12 - Quizvraag

"Ik heb goed geleerd voor de toets."

Geleerd =



A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Koppelwerkwoord
D
Voorzetsel

Slide 13 - Quizvraag

"Later wil ik tandarts worden."

Wil =



A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Koppelwerkwoord
D
Voorzetsel

Slide 14 - Quizvraag

"Later wil ik tandarts worden."

worden =



A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Koppelwerkwoord
D
Voorzetsel

Slide 15 - Quizvraag

"Wil je mij dat boek geven?"

dat =



A
Lidwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Bijwoord

Slide 16 - Quizvraag

"Iemand heeft de toets gestolen."
Iemand =
A
Vragend voornaamwoord
B
Bijwoord
C
Voorzetsel
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

"Janneke heeft zich gisteren gewassen."
Zich =
A
Wederkerend vnw
B
Wederkerig vnw
C
Voorzetsel
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

"Ik heb me verslapen."
me =
A
Wederkerend vnw
B
Wederkerig vnw
C
Voorzetsel
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

"Wij groeten elkaar altijd."
elkaar =
A
Wederkerend vnw
B
Wederkerig vnw
C
Voorzetsel
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Hoe vond je het gaan?
A
Dit was een makkie!
B
Mwa, ging wel.
C
Dit was best lastig.
D
Ik snap er niks van!

Slide 21 - Quizvraag