Grammatica 2.7

H2.7 Grammatica
Woordsoorten:
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • werkwoord
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2.7 Grammatica
Woordsoorten:
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • werkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kunnen we de volgende woordsoorten benoemen en aanwijzen in de zin:

Lidwoorden
Zelfstandige naamwoorden
Werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Maak screenshots!

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten
Losse woorden van een zin benoemen
Je geeft aan bij welke woordsoort elk woord hoort.

Voor vandaag drie woordsoorten:
Zelfstandige naamwoord
Lidwoord
Werkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoorden
Drie lidwoorden:
De 
Het
Een
Een lidwoord staat nooit alleen!
Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord waar het bij hoort

Slide 5 - Tekstslide

Soorten lidwoorden
Bepaalde lidwoorden:
De + Het
Je gebruikt ze als het duidelijk is wat of wie je bedoelt.
 
Voorbeeld: Het meisje gaf de prachtige ketting.

Onbepaalde lidwoorden:
Een
Je gebruikt het als het niet duidelijk is wat of wie je bedoelt.

Slide 6 - Tekstslide

Het meisje gaf de prachtige ketting aan een goede vriendin 
Bepaald: het, de
Onbepaald: een
LET OP:
Verwar het lidwoord 'een' NIET met één! Dit noem je een telwoord 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoord (ZN)
Een woord voor:
- mensen:             leerlingen, tante, oom
- dieren:                 neushoorn, koe, hond
- planten:               eik, tulp, roos
- dingen:                mobiel, TV, kast 
Handige tip: Medipladi

Slide 9 - Tekstslide

Namen
Plaatsnamen 
Eindhoven, Nederland

Namen
Kavin, Vita

Slide 10 - Tekstslide

Hoe kun je controleren of iets een zelfstandig naamwoord is?


Er zijn                       manieren

Slide 11 - Tekstslide

Manier 1
Lidwoord plaatsen voor een zelfstandig naamwoord

De fiets
Het meisje
Een ijsje

Slide 12 - Tekstslide

Manier 2
Zelfstandige naamwoorden kun je vaak in het meervoud of enkelvoud zetten:
één fiets                                       twee fietsen

Slide 13 - Tekstslide

Manier 3
Je kan een verkleinwoord maken van zelfstandige naamwoorden:
Tafel                                                           Tafeltje

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoorden
Het woordje 'werk' verklapt het al
Een werkwoord is een doe- woord 

Het zegt:
 wat iets of iemand doet
wat er gebeurt
Bijvoorbeeld: Kiezen, drinken, opruimen, hebben, worden

Slide 15 - Tekstslide

In de zin kan de vorm van het werkwoord veranderen:

- Hele werkwoord: 'Kiezen'
- Vormen van het werkwoord 'kiezen': kies, kiest, koos, kozen, gekozen

Je kan dus voor een werkwoord 'ik', 'jij', 'hij', 'wij', 'zij' plaatsen

Slide 16 - Tekstslide

Samenvattend
Lidwoord: de, het, een
Zelfstandige naamwoord: medipladi
Werkwoord: doe- woord

Slide 17 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden heeft de volgende zin:
De jongen kust het meisje
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 18 - Quizvraag

Een oude man steekt de straat over.

Hoeveel ZN heeft deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 19 - Quizvraag

Jantje fietst altijd heel hard door de straat.
Wat is het werkwoord in deze zin?
A
Jantje
B
straat
C
fietst
D
geen WW

Slide 20 - Quizvraag

Maken: 
2.7 grammatica
Opdracht 2, 4 t/m 10

LW: de, het, een
ZN: medipladi
WW: doe-woord
timer
1:00

Slide 21 - Tekstslide